Artikel 1148 Ger.W. bepaalt dat “telkens als een ernstig belang aanwezig is” de verzegeling kan worden gevorderd van de voorwerpen die (ondermeer) tot een nalatenschap behoren.
Artikel 1174 Ger.W. bepaalt dat in geval de rechter de vordering tot verzegeling heeft toegewezen, hij bij beschikking gegeven op verzoek van ieder die bevoegd was om de verzegeling te vorderen, aan elke persoon die aan (ondermeer) de nalatenschaptitels, sommen of waarden schuldig is, daarvan de bewaring, heeft of ze onder zich houdt voor andermans rekening, kan verbieden deze terug te geven, te betalen of over te dragen.
Diegene die een verzegeling vordert dient vanzelfsprekend vooreerst een belang te hebben bij het instellen van zijn vordering.
Echter vereist artikel 1148 niet alleen het gemeenrechterlijk belang tot het instellen van de vordering tot verzegeling. Daarenboven wordt expliciet een “ernstig belang” in de bewaring van de voorwerpen vereist.
De vereiste van “ernstig belang” is veel ruimer dan het vereiste belang dat nodig is om een gemeenrechterlijke vordering in te leiden. (zie Thierry Van Sinay, Verzegeling – zo ja, waarom niet?, noot onder Vredegerecht Roeselare, 05.10.2005, T. Not, 2006, 157).
Met betrekking tot artikel 1174 Ger.W. aanvaarden recente rechtsleer en rechtspraak dat artikel 1174, niets anders is dan een modernere, meer aangepaste vorm van verzegeling dienstig voor onlichamelijke roerende goederen en dat de woorden “in geval de rechter de vordering tot verzegeling heeft toegewezen” eigenlijk een loutere toepassing zijn van artikel 1148 Ger.W. zelf.
De rechter kan artikel 1174 Ger.W. derhalve slechts toepassen indien hij van oordeel is dat er een ernstig belang bestaat om over te gaan tot deze meer modernere vorm van verzegeling (Vredegerecht Westerloo, 26.01.2000, RW, 2000-2001, 208 en A. Verbeke, “De noodzaak van belang en afweging bij verzegeling. Toepassing van het nieuwe artikel 1282 Ger.W. en van artikel 1174 Ger.W.”, T. Vred. 1995, 218-223).
Zowel de toepassing van artikel 1148 Ger.W. als deze van artikel 1174 Ger.W. vereist een ernstig belang, bovenop het gemeenrechterlijk belang dat iedere eiser overeenkomstig artikel 18 moet hebben bij het instellen van zijn vordering (en dat een reeds verkregen en dadelijk belang dient te zijn).
De vereiste van het ernstige belang is de laatste jaren in de rechtspraak en rechtsleer steeds meer op de voorgrond getreden.
Het begrip ernstig belang wordt door de wetgever echter niet nader omschreven.
Alhoewel de verzegeling slechts een bewarende maatregel betreft maakt een verzegeling een schending uit van het bestuur zijn eigendomsrecht ten aanzien van de verzegelde goederen (het roerend vermogen van iemand anders) en daarenboven maakt de verzegeling een ernstige inmenging in het privéleven uit, zodat de verzegeling op restrictieve dient te worden toegepast, met name enkel bij aanwezigheid van volstrekt uitzonderlijke omstandigheden en na een door de rechter doorgevoerde grondige belangenafweging (A. Verbeke, o.c., 1.c., 219 - 220 en Thierry Van Sinay, “Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer gerechtelijk recht”, Kluwer rechtswetenschappen bij artikel 1148 Ger.W., 7).
Essentieel bij deze voormelde belangenafweging is het evenredigheidsbeginsel. Het schending van het bestuursrecht over het vermogen en van de beschikbaarheid van dit vermogen is slechts aanvaardbaar in de mate dat dit noodzakelijk is voor de realisatie van een geoorloofd doel en in de mate dat de schending in evenredigheid staat tot het beoogde doel.
Het is deze eerbiediging van het proportionaliteitsbeginsel welke in artikel 1148 Ger.W uitdrukkelijk wordt verwoord via de vereiste van het ernstig belang.
Het criterium van het ernstig belang vermijdt dat een verzegeling zou worden opgelegd met een louter tergend doel of ingegeven door een drang tot pesterijen (hetgeen tussen erfgenamen weleens voorkomt) (zie A. Verbeke, o.c., 1.c, 221).