Terecht wordt de zwijgplicht en het ontnemen van het Spreekrecht van advocaten in vraag gesteld. In welke maatschappij leven we wanneer advocaten niet meer vrijuit kunnen spreken?
Op 16/05/2015 publiceert Erevrederechter Jan Nolf een bijdrage op de website van Knack onder de titel: 'Moeten advocaten zwijgen? Nee, maar de toga is ook een waarschuwing'.
De invalshoek is het/de nakende proces(sen) Jonathan Jacob, onder verwijzing naar incidenten inzake de kasteeelmoord met aanvaringen tussen stafhouders en advocaten.
De auteur plaatst art. 3.1 van het reglement van de Orde van Vlaamse balies tegenover het standpunt van Leo Neels geuit in de Juristenkrant, stellende dat het spreekverbod van advocaten nietig is, omdat artikel 25 van de Grondwet de preventieve censuur verbiedt.
Naast het grondwettelijk argument duidt Neels op de overweging dat het recht niet onder een stolp wordt bedreven maar in de maatschappij, waarbij het maatschappijbeeld, het beeld van de maatschappij en de perceptie van recht en maatschappij, onlosmakelijk met recht en rechtsbedeling verbonden zijn.
Processen kunnen gewonnen worden voor de rechtbank maar verloren op straat. Indien we vandaag geloven dat de rechter het monopolie van het recht heeft, zijn we maatschappelijk doof en blind. (Sociale) Media oordeelt en veroordeelt en de gevolgen hiervan zijn vaak vele malen groter dan de rechtspraak. Terwijl een proces voor de rechtbank loopt, loopt simultaan een proces in de media en op de straat.
Het standpunt van de OVB ontneemt de burger het recht op bijstand en verdediging van de burger in de zo vernietigende opinievorming van de straat en de media. De advocaat is als professioneel best geplaatst om de cliënt te helpen met de communicatie of zelf voor de communicatie en het verwoorden van standpunten en hypothesen in te staan.
Dat een spreekrecht ook plichten inhoudt is evident. Let wel de eer en de kiesheid van het beroep kan hierbij niet aan de orde zijn, want de eer en de kiesheid is volgens het gerechtelijke wetboek overgelaten aan het persoonlijk geweten van de advocaat en laat zich niet aftoetsen door derden.
Overigens dient elke advocaat te oordelen in hoeverre een uitspraak in de media niet meer kwaad dan goed kan doen, zeker wanneer overige betrokkenen zouden kunnen stellen dat door het contact met de media een eerlijk proces onmogelijk geworden is. Maar de advocaat (die zeer vaak zal willen zwijgen en moet kunnen zwijgen) moet een keuzerecht hebben en kan niet gecastreerd worden van zijn grondwettelijk spreekrecht.
Maar de vrijheid van verdediging moet de advocaat toelaten zijn strategie te bepalen. De media mogen geen belemmering zijn voor de rechtsbedeling in de rechtbank. Deze redenering geldt ook omgekeerd. Vandaag zien we dat een verdediging meer dan eens wordt belemmerd of een verder optreden van een advocaat bemoeilijkt of onmogelijk gemaakt door de onhoudbare verbodsbepaling van het OVB.