De arbeidsovereenkomstenwet voorziet echter in beperkingen op de principiële vrijheid van arbeid.
De vrijheid van de ex-werknemer om, na de arbeidsrelatie, daden van eerlijke concurrentie uit te oefenen, kan worden ingeperkt via een concurrentiebeding, zoals (o.a.) bepaald in art. 65 (en 86) van de Arbeidsovereenkomstenwet. De arbeidsovereenkomst van 26 mei 2003 voorziet niet in een dergelijk “concurrentiebeding”, zodat het de heer K.D. in beginsel niet verboden was, na de beëindigen van de arbeidsovereenkomst, daden van eerlijke concurrentie te stellen.
Op grond van art. 17, 3°, b van de Arbeidsovereenkomstenwet is de werknemer verplicht zich na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te onthouden van het verrichten van daden van oneerlijke concurrentie.
Het benaderen van klanten van de ex-werkgever is, na het beëindigen van de arbeidsrelatie, in beginsel toegestaan (eerlijke concurrentie). Het wordt echter ongeoorloofd, en derhalve oneerlijke concurrentie, wanneer het benaderen van cliënteel (van de ex-werkgever) samenhangt met andere begeleidende omstandigheden die de afwering van het cliënteel een ongeoorloofd karakter bezorgen.
De stage en inzonderheid de stageovereenkomst worden nader uitgewerkt in het uitvoeringsbesluit van 8 april 2003. Het KB van 8 april 2003 bepaalt m.b.t. de stageovereenkomst:
“Art. 22. De stageovereenkomst, gesloten tussen de stagiair en de stagemeester, behelst:
1° (...)
2° (...)
3° de verbintenis van de stagiair om zich met loyaliteit aan de stage te wijden, het beroepsgeheim te eerbiedigen, en de beroepsbelangen van de stagemeester tijdens de stage niet te schaden. De stagiair gaat de verbintenis aan om gedurende drie jaar volgend op het einde van de stageovereenkomst geen rechtstreeks noch onrechtstreeks cliënteel over te nemen van de stagemeester zonder diens schriftelijke toestemming.
“Art. 23. De stage wordt verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst of van een overeenkomst van zelfstandige dienstverlening.
“Art. 24. Behoudens andersluidende overeenkomst tussen de partijen wordt de arbeidsovereenkomst, gesloten vóór de toelating tot de stage, voortgezet tijdens de stage.
“De stageovereenkomst is onderscheiden van de arbeidsovereenkomst. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst brengt niet van rechtswege de beëindiging van de stage mee”.
Conform art. 22, 3° van voornoemd KB van 8 april 2003 gaat de heer K.D. in de tussen de gedingvoerende partijen gesloten stageovereenkomst van 30 januari 2004 de verbintenis aan om: “(...) op geen enkele manier de beroepsbelangen van de stagemeester in het gedrang te brengen en meer bepaald geen contact op te nemen met het cliënteel van de stagemeester, noch tijdens de stage, noch gedurende de periode van drie jaar na het einde van de stage, zonder geschreven toelating van de stagemeester”.
De stageovereenkomst kan krachtens art. 23 van het uitvoeringsbesluit van 8 april 2003 worden verricht in het raam van een arbeidsovereenkomst of in de context van een overeenkomst van zelfstandige dienstverlening.
Deze stageovereenkomst is ondergeschikt aan de arbeidsovereenkomst of aan de overeenkomst van zelfstandige dienstverlening. De stageovereenkomst moet conform zijn aan de voorschriften bepaald in de arbeidsovereenkomst of aan de overeenkomst voor zelfstandige samenwerking. De bepalingen in de stageovereenkomst mogen niet tegenstrijdig zijn met andere wettelijke en reglementaire bepalingen.
De stageovereenkomst legt de rechten en verplichtingen vast van de stagiair en de stagemeester. De stageovereenkomst, verricht in het raam van een arbeidsovereenkomst, zoals in casu, is “onderscheiden van de arbeidsovereenkomst” (cf. art. 24, tweede lid van het KB van 8 april 2003). Dit betekent dat de stageovereenkomst geen bepalingen van arbeidsrechtelijke aard mag bevatten, minstens mogen deze bepalingen van de stageovereenkomst niet strijdig zijn met andere wettelijke en reglementaire bepalingen. Hieruit volgt dat de bepalingen van de stageovereenkomst nooit mogen afwijken van wettelijke of reglementaire bepalingen van arbeidsrechtelijke aard. Het tegendeel beweren, zou immers een omzeiling toelaten (via de stageovereenkomst) van dwingende arbeidsrechtelijke bepalingen, waarbij rechten (of verplichtingen) van een werknemer kunnen worden ingekort (of verzwaard) in strijd met art. 6 van de Arbeidsovereenkomstenwet. Juist om eventuele tegenstrijdigheden te vermijden tussen de arbeidsovereenkomst (en bij uitbreiding alle toepasselijke arbeidsrechtelijke bepalingen) en de ondergeschikte stageovereenkomst bepaalt art. 24 van het KB van 8 april 2003 dat “de arbeidsovereenkomst [moet gesloten worden] vóór de toelating tot de stage”.
Zoals gezegd, is een werknemer, na het einde van de arbeidsovereenkomst, in principe vrij om gelijk welke activiteit te ontplooien, zelfs al is deze activiteit concurrerend met die van zijn ex-werkgever en kan deze activiteit hem commerciële schade berokkenen. In het licht van deze algemene regel (vrijheid van concurrerende arbeid), die zijn grondslag vindt in het decreet-D’Allarde en door het Hof van Cassatie werd bevestigd in een arrest van 2 mei 1988 (Pas. 1988, I, 1036), is het de werknemer, bij het ontplooien van een (concurrerende) activiteit na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst, in beginsel toegestaan hetzelfde cliënteel op te zoeken als zijn ex-werkgever.
Het benaderen van cliënteel van de ex-werkgever behoort immers tot het wezen zelf van de concurrentie, inzonderheid omdat in een stelsel van vrijemarkteconomie er in beginsel geen exclusief recht op een welbepaald cliënteel bestaat, ook niet wanneer deze klanten door de ex-werkgever slechts na veel inspanningen werden verworven (E. Carlier, Concurrentie tijdens en na de arbeidsrelatie, Mechelen, Kluwer, 2006, 13-18; Arbrb. Brussel 24 april 2002, Soc.Kron. 2006, 360). De principiële vrijheid van arbeid, d.w.z. de vrijheid om eerlijke concurrentie te verrichten, impliceert derhalve ook de vrijheid van een werknemer om, na het beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst, het cliënteel van zijn ex-werkgever te benaderen (voor zover dit op een eerlijke en dus geoorloofde wijze gebeurt) (a contrario-redenering van art. 17, 3°, b Arbeidsovereenkomstenwet).
Omdat de principiële vrijheid van arbeid niet van openbare orde is, kunnen hieraan beperkingen worden gesteld. Het recht van een werknemer om zijn ex-werkgever (eerlijk) te beconcurreren na het einde van de arbeidsovereenkomst, kan worden beperkt door middel van een concurrentiebeding. Concurrentiebedingen gesloten vóór het einde van de arbeidsovereenkomst worden, ter bescherming van de werknemer, wettelijk geregeld in (o.a.) art. 65 (en 86) van de Arbeidsovereenkomstenwet.
Onder concurrentiebeding wordt in art. 65 van de Arbeidsovereenkomstenwet verstaan het beding waarbij de werknemer de verbintenis aangaat bij het einde van de arbeidsovereenkomst geen soortgelijke activiteiten uit te oefenen, hetzij door zelf een onderneming uit te baten, hetzij door in dienst te treden bij een concurrerende werkgever, waardoor hij de mogelijkheid heeft zijn ex-werkgever nadeel te berokkenen door zijn (bij zijn ex-werkgever) verworven kennis [waaronder het klantenbestand] voor zichzelf of ten voordele van een concurrerende onderneming aan te wenden.
Het concurrentiebeding beoogt, primordiaal te voorkomen dat een werknemer zijn ex-werkgever (op welke wijze ook) concurrentie aandoet en nadeel berokkent, m.n. door het recht van een werknemer om zijn ex-werkgever (eerlijk) te beconcurreren en te benadelen, te beperken gedurende een bepaalde periode, binnen een bepaald gebied en tegen een bepaalde vergoeding. De betekenis van het begrip “concurrentie” in de Arbeidsovereenkomstenwet heeft derhalve niet alleen betrekking op “het (kunnen) uitoefenen van een soortgelijke activiteit” en “het in dienst (kunnen) treden bij een concurrent”, maar ook, en voornamelijk, op “het (kunnen) beconcurreren (benadelen) van de ex-werkgever”.
Wanneer een werknemer, ondanks het uitoefenen van een soortgelijke activiteit in dienst van een concurrerende onderneming, (op welke wijze ook) verhinderd wordt in zijn mogelijkheden om zijn ex-werkgever (eerlijk) te beconcurreren, bv. door hem een verbod op te leggen klanten van de ex-werkgever gedurende een periode van drie jaar te benaderen, , is er sprake van een beperking van het recht op (eerlijke) concurrentie. De werknemer wordt alsdan beperkt in zijn mogelijkheid om zijn ex-werkgever nadeel te berokkenen door de (bij deze ex-werkgever verworven) kennis (waaronder het klantenbestand) aan te wenden voor een concurrerende activiteit (bij een andere werkgever), zoals bedoeld in art. 65 (en 86) van de Arbeidsovereenkomstenwet. Hierdoor wordt de werknemer geschaad in zijn tewerkstellingskansen op de arbeidsmarkt en in zijn verdienvermogen. Ter bescherming van de werknemer wordt een dergelijke beperking van zijn mogelijkheid tot concurrentie (en derhalve tot arbeid en verdienen) op dwingende wijze geregeld door art. 65 (en 86) van de Arbeidsovereenkomstenwet, dat bepaalt binnen welke grenzen de principiële vrijheid om zijn ex-werkgever (eerlijk) te beconcurreren, kan worden beperkt (tegen betaling van een vergoeding). Voornoemd art. 65 (en 86) van de Arbeidsovereenkomstenwet verdient in voorliggend geschil geen formalistische (grammaticale), maar wel een historische interpretatie (bedoeling van de wetgever).
Maar ook wanneer een grammaticale interpretatie de voorkeur geniet, quod non, dan nog dient aan art. 65 (en 86) van de Arbeidsovereenkomstenwet uitwerking te worden verleend. De verbintenis om geen klanten van de ex-werkgever te benaderen gedurende een bepaalde periode – zoals bepaald in punt 3, in fine van de stageovereenkomst van 30 januari 2004 – houdt de verbintenis in om ten aanzien van bepaalde personen (m.n. de klanten van de ex-werkgever) geen “soortgelijke activiteiten” uit te oefenen. Dit gedeeltelijk verbod beoogt de ex-werkgever tegen concurrentie (en nadeel) te beschermen. Uit niets blijkt dat art. 65 (en 86) van de Arbeidsovereenkomstenwet in voornoemd geval, m.n. bij een verbintenis om gedeeltelijk (t.a.v. de klanten van de ex-werkgever) geen soortgelijke activiteiten te ontplooien bij een concurrerende onderneming, geen toepassing kan vinden.