Moederschapsbescherming.
Uittreksel uit de
Codex over het welzijn op het werk TITEL 5. - MOEDERSCHAPSBESCHERMING
Art. X.5-1. De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op de werkgevers en de werkneemsters bedoeld in artikel 1 van de arbeidswet van 16 maart 1971.
Zij zijn inzonderheid van toepassing op de in het eerste lid bedoelde werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de borstvoeding.
Art. X.5-2. Zodra de in artikel X.5-1, tweede lid, bedoelde werkneemsters hun toestand kennen, stellen zij hun werkgever ervan bij voorkeur schriftelijk op de hoogte.
Art. X.5-3.Wanneer iemand dienstboden en huispersoneel tewerkstelt, worden de opdrachten die door deze titel aan de [
1 preventieadviseur-arbeidsarts]
1 worden toegewezen, toevertrouwd aan een andere geneesheer, naar keuze van bovengenoemde persoon.
----------
(
1)<KB
2019-05-14/07, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 21-06-2019>
Art. X.5-4. De werkgever verricht de in artikel 41 van de arbeidswet van 16 maart 1971 bedoelde risicoanalyse in samenwerking met de bevoegde preventieadviseur.
De niet-limitatieve lijst van de te evalueren risico's is opgenomen in bijlage X.5-1.
Art. X.5-5. De resultaten van de hiervoor genoemde risicoanalyse en de te nemen algemene maatregelen worden schriftelijk bijgehouden in een document dat wordt voorgelegd aan het advies van het Comité, en dat, op hun verzoek, aan de met het toezicht belaste ambtenaren ter beschikking wordt gesteld.
Art. X.5-6. In de betrokken onderneming of inrichting worden alle in artikel X.5-1 bedoelde werkneemsters ingelicht over de resultaten van de risicoanalyse en over al de te nemen algemene maatregelen bedoeld in artikel 41 van de arbeidswet van 16 maart 1971.
Art. X.5-7. Wanneer er met toepassing van artikel 41 van de arbeidswet van 16 maart 1971 een risico is vastgesteld, neemt de werkgever, rekening houdend met het resultaat van de risicoanalyse, één van de maatregelen bedoeld in artikel 42, § 1 van dezelfde wet en aangepast aan het geval van de betrokken werkneemster.
Eén van die maatregelen moet onmiddellijk worden toegepast indien :
1° de zwangere werkneemster een activiteit verricht waarbij zij volgens de risicoanalyse het risico loopt van blootstelling aan de in bijlage X.5-2, afdeling A bedoelde agentia of arbeidsomstandigheden die de veiligheid of de gezondheid van de werkneemster of haar kind in gevaar brengt;
2° de werkneemster die borstvoeding geeft een activiteit verricht waarbij zij volgens de risicoanalyse het risico loopt van blootstelling aan de in bijlage X.5-2, afdeling B bedoelde agentia of arbeidsomstandigheden die de veiligheid of de gezondheid van de werkneemster of haar kind in gevaar brengt.
Art. X.5-8.De werkgever brengt de [
1 preventieadviseur-arbeidsarts]
1 onverwijld op de hoogte van de toestand van de werkneemster, zodra hij ervan in kennis is gesteld.
----------
(
1)<KB
2019-05-14/07, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 21-06-2019>
Art. X.5-9.De werkneemster op wie één van de bepalingen van de artikelen 42 tot 43bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt toegepast, wordt onderworpen aan het gezondheidstoezicht zoals geregeld in boek I, titel 4.
De werkneemster die met toepassing van artikel 43, § 1, eerste lid, 2° van de arbeidswet van 16 maart 1971 verzoekt geen nachtarbeid te verrichten, wordt onverwijld onderzocht door de [
1 preventieadviseur-arbeidsarts]
1 die in het formulier voor de gezondheidsbeoordeling bedoeld in de artikelen I.4-46 tot I.4-52, verklaart dat zij ongeschikt is om nachtarbeid te verrichten voor een door hem te bepalen duur, of dat zij geschikt is om werk overdag te verrichten, of dat zij ongeschikt is om werk overdag te verrichten en met ziekteverlof moet worden gezonden.
----------
(
1)<KB
2019-05-14/07, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 21-06-2019>
Art. X.5-10. Het formulier voor de gezondheidsbeoordeling bedoeld in de artikelen I.4-46 tot I.4-52, vormt de rechtvaardiging voor de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of de vrijstelling van arbeid bedoeld in de artikelen 42, § 1, eerste lid, 3° en 43, § 1, tweede lid, 2° van de arbeidswet van 16 maart 1971.
BIJLAGEN. Art. NI.1-1. BIJLAGE I.1-1
Omzettingstabel van de Europese richtlijnen
Uittreksel uit de arbeidswet Art. 39.<W 2004-07-09/30, art. 289, 023;
Inwerkingtreding : 01-07-2004; zie ook W 2004-07-09/30, art. 290> Op verzoek van de werkneemster moet de werkgever haar verlof geven ten vroegste vanaf de zesde week vóór de vermoedelijke datum van de bevalling of vanaf de achtste week vóór deze datum wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht. De werkneemster bezorgt hem ten laatste zeven weken vóór de vermoedelijke datum van de bevalling of negen weken vóór deze datum wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht, een geneeskundig voorschrift waaruit deze datum blijkt. Zo de bevalling eerst plaats heeft na de door de geneesheer voorziene datum, wordt het verlof tot de werkelijke datum van de bevalling verlengd.
[
1 De werkneemster mag geen arbeid verrichten vanaf de zevende dag die de vermoedelijke datum van de bevalling voorafgaat tot het verstrijken van een periode van negen weken die begint te lopen op de dag van de bevalling. De periode van negen weken begint te lopen de dag na de dag van de bevalling wanneer de werkneemster de arbeid nog heeft aangevat op de dag van de bevalling.]
1 [
5 Wanneer de werkneemster bevalt van een levenloos kind, wordt de arbeidsonderbreking toegekend op voorwaarde dat de zwangerschap minimaal honderdtachtig dagen heeft geduurd te rekenen van de verwekking.]
5 Op haar verzoek wordt de arbeidsonderbreking na de negende week verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin zij verder gearbeid heeft vanaf de zesde week vóór de werkelijke datum van de bevalling of vanaf de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht. Deze periode wordt, bij vroeggeboorte, verminderd met de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat. [
4 De Koning kan de periodes bepalen die met periodes van arbeid kunnen worden gelijkgesteld met het oog op de verlenging van de arbeidsonderbreking.]
4 (Wanneer de werkneemster de arbeidsonderbreking na de negende week met ten minste twee weken kan verlengen, kunnen de laatste twee weken van de postnatale rustperiode op haar verzoek worden omgezet in verlofdagen van postnatale rust. De werkgever moet deze periode, in functie van het aantal dagen voorzien in het werkrooster van de werkneemster, omzetten in verlofdagen van postnatale rust. De werkneemster moet deze verlofdagen van postnatale rust opnemen volgens een planning die door haar wordt vastgesteld, binnen acht weken te rekenen vanaf het einde van de ononderbroken periode van postnatale rust. De Koning kan de nadere regels van de wijze waarop de werkneemster haar werkgever verwittigt van de omzetting en de planning bepalen en kan andere wijzen van omzetting uitwerken.) <W
2008-12-22/32, art. 129, 027;
Inwerkingtreding : 01-04-2009; zie ook art. 132>
[
6 ...]
6 Ingeval van geboorte van een meerling, wordt op verzoek van de werkneemster de periode van arbeidsonderbreking na de negende week, eventueel verlengd overeenkomstig het bepaalde (in het derde en het vierde lid), verlengd met een periode van (maximaal) twee weken. <W 2006-07-20/39, art. 271, 2°, 026;
Inwerkingtreding : 01-09-2006>
Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf zijn geboorte in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan op verzoek van de werkneemster de postnatale rustperiode verlengd worden met een duur gelijk aan de periode dat haar kind na die eerste zeven dagen in de verplegingsinrichting opgenomen blijft. De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. Met dat doel bezorgt de werkneemster aan haar werkgever :
a) bij het einde van de postnatale rustperiode, een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat het pasgeboren kind in de verplegingsinrichting opgenomen blijft na de eerste zeven dagen vanaf zijn geboorte en met vermelding van de duur van de opname;
b) in voorkomend geval een nieuw getuigschrift van de verplegingsinrichting bij het einde van de verlenging die voortvloeit uit het bepaalde in dit lid waaruit blijkt dat tijdens deze verlenging het pasgeboren kind de verplegingsinrichting nog niet heeft mogen verlaten en met vermelding van de duur van de opname.
[
2 [
4 De Koning bepaalt de duur alsmede de voorwaarden en de nadere regels waaronder, in geval van overlijden of hospitalisatie van de moeder, de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of de afwezigheden bedoeld in dit artikel, worden omgezet in een verlof voor de werknemer die de vader is of die voldoet aan de in artikel 30, § 2, eerste tot vijfde lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten bepaalde voorwaarden. De Koning kan in geval van omzetting van het moederschapsverlof een andere werknemer gelijkstellen met de werknemer die de vader is.]
4 ]
2 [
3 [
4 Vanaf het ogenblik dat de werknemer zijn werkgever in kennis stelt van de omzetting van het moeder-schapsverlof, mag hij niet door de werkgever worden ontslagen totdat een periode van een maand is verstreken die ingaat op het einde van het verlof, behalve om redenen die vreemd zijn aan dit verlof.]
4 De werkgever draagt de bewijslast van deze redenen.
Indien de reden die wordt aangehaald ter staving van het ontslag, niet beantwoordt aan de voorschriften vermeld in het achtste lid of bij ontstentenis van een reden, zal de werkgever aan de werknemer een forfaitaire vergoeding betalen welke gelijk is aan het brutoloon voor zes maanden, onverminderd de vergoedingen, aan de werknemer verschuldigd in geval van verbreking van de arbeidsovereenkomst.
De Koning bepaalt de gevallen waarin de in het vorige lid bedoelde vergoeding niet verschuldigd is.]
3 ----------
(
1)<W
2009-05-06/03, art. 53, 028; Inwerkingtreding : 01-03-2009>
(
2)<W
2011-04-13/09, art. 4, 032; Inwerkingtreding : 20-05-2011>
(
3)<W
2011-06-11/16, art. 2, 033; Inwerkingtreding : 30-07-2011>
(
4)<W
2014-04-25/77, art. 12, 036; Inwerkingtreding : 16-06-2014>
(
5)<W
2018-12-19/31, art. 2, 042; Inwerkingtreding : 31-03-2019>
(
6)<W
2020-06-12/06, art. 3, 043; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
Art. 39bis. <ingevoegd bij W 1995-04-03/44, art. 1, 014;
Inwerkingtreding : 10-05-1995> De zwangere werkneemster, die de werkgever heeft op de hoogte gebracht van haar toestand heeft het recht om van het werk afwezig te zijn, met behoud van haar normaal loon, gedurende de tijd die nodig is om zwangerschapsonderzoeken te kunnen ondergaan, wanneer deze niet kunnen plaatsvinden buiten de arbeidsuren. Om gerechtigd te zijn op het loon, moet de werkneemster de werkgever vooraf op de hoogte stellen van haar afwezigheid.
Indien een collectieve arbeidsovereenkomst of het arbeidsreglement zulks voorschrijft, of bij ontstentenis van zodanig voorschrift, op verzoek van de werkgever, legt de werkneemster aan deze laatste een geneeskundig getuigschrift voor dat haar afwezigheid rechtvaardigt.
Art. 40. (Behalve om redenen die vreemd zijn aan de lichamelijke toestand als gevolg van de zwangerschap of van de bevalling, mag een werkgever die een zwangere werkneemster tewerkstelt, geen handeling stellen die ertoe strekt eenzijdig een einde te maken aan de dienstbetrekking vanaf het ogenblik waarop hij werd ingelicht omtrent de zwangerschap tot een maand na het einde van de postnatale rustperiode, de periode van acht weken gedurende dewelke de werkneemster in voorkomend geval haar verlofdagen van postnatale rust moet opnemen inbegrepen.) <W
2008-12-22/32, art. 130, 027;
Inwerkingtreding : 01-04-2009; zie ook art. 132>
De werkgever dient te bewijzen dat zulke redenen voorhanden zijn. (Op verzoek van de werkneemster stelt de werkgever haar er schriftelijk van in kennis.) <W 1995-04-03/44, art. 2, 014;
Inwerkingtreding : 10-05-1995>
(Zo de ingeroepen reden tot staving van het ontslag niet beantwoordt aan het bepaalde in het eerste lid of bij ontstentenis van reden, zal de werkgever aan de werkneemster een forfaitaire vergoeding betalen welke gelijk is aan het brutoloon voor zes maanden, onverminderd de vergoedingen aan de werkneemster verschuldigd in geval van verbreking van de arbeidsovereenkomst.) <W 1995-04-03/45, art. 1, 013;
Inwerkingtreding : 20-05-1995>
Art. 41. <W 1995-04-03/44, art. 3, 014;
Inwerkingtreding : 15-05-1995> Voor alle werkzaamheden waarbij zich een specifiek risico kan voordoen van blootstelling aan agentia, procédés of arbeidsomstandigheden, inzonderheid deze waarvan de lijst is vastgesteld door de Koning, evalueert de werkgever de aard, de mate en de duur van deze blootstelling ten einde ieder risico voor de veiligheid of de gezondheid, alsmede iedere terugslag op de zwangerschap of de lactatie van de werkneemster alsmede de gezondheid van het kind te beoordelen en teneinde vast te stellen welke algemene maatregelen moeten worden genomen.
De diensten waaraan met toepassing van de wet van 10 juni 1952 betreffende de gezondheid en de veiligheid van de werknemers, alsmede de salubriteit van het werk en van de werkplaatsen opdrachten inzake arbeidsveiligheid en -gezondheid zijn toevertrouwd worden betrokken bij de in het eerste lid bedoelde evaluatie.
De Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regels volgens welke de in dit artikel bedoelde evaluatie gebeurt.
Art. 41bis. <ingevoegd bij W 1995-04-03/44, art. 4, 014;
Inwerkingtreding : 15-05-1995> De bepalingen van de artikelen 42, 43 en 44 zijn van toepassing op de zwangere werkneemsters, van zodra zij hun werkgever op de hoogte hebben gebracht van hun toestand.
De bepalingen van de artikelen 42, 43, 43bis en 44 zijn van toepassing op de werkneemsters tijdens de lactatie, van zodra zij hun werkgever op de hoogte hebben gebracht van hun toestand.
Art. 42. <W 1995-04-03/44, art. 5, 014;
Inwerkingtreding : 15-05-1995> § 1. Wanneer er met toepassing van artikel 41 een risico is vastgesteld, neemt de werkgever, rekening houdend met het resultaat van de evaluatie één van de volgende maatregelen aangepast aan het geval van de betrokken werkneemster zodat de blootstelling van de werkneemster aan dit risico wordt vermeden :
1° een tijdelijke aanpassing van de arbeidsomstandigheden of van de risicogebonden werktijden van de betrokken werkneemster;
2° indien een aanpassing van de arbeidsomstandigheden of van de risicogebonden werktijden technisch of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijze niet kan worden verlangd, zorgt de werkgever ervoor dat de betrokken werkneemster andere in haar toestand toelaatbare arbeid kan verrichten;
3° indien overplaatsing technisch of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd, wordt de uitvoering van de arbeidsovereenkomst van de betrokken werkneemster geschorst of wordt de persoon wiens rechtspositie eenvoudig door de overheid is geregeld vrijgesteld van arbeid.
Voor risico's waaraan elke blootstelling moet worden verboden en waarvan de lijst is vastgesteld door de Koning, moet de werkgever één van de in het eerste lid bedoelde maatregelen onmiddellijk toepassen.
Eén van de in het eerste lid bedoelde maatregelen wordt eveneens toegepast wanneer de werkneemster een gevaar of aandoening aanvoert die met haar toestand verband houdt en aan het verrichten van arbeid kan te wijten zijn, op voorwaarde dat de arbeidsgeneesheer tot wie zij zich richt een risico bedoeld in dit artikel vaststelt.
Onverminderd de bepalingen van artikel 43bis, moet de werkneemster zodra de periode waarvoor één van de in het eerste lid bedoelde maatregelen van toepassing is verstreken is, onder dezelfde voorwaarden als tevoren worden te werk gesteld.
§ 2. De in § 1 bedoelde maatregelen worden voorgesteld door de arbeidsgeneesheer of door een andere geneesheer in de ondernemingen waarin geen beroep op een arbeidsgeneesheer moet worden gedaan. De kosten zijn ten laste van de werkgever.
§ 3. De Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regels betreffende de toepassing van de in dit artikel bedoelde maatregelen.
Hij bepaalt tevens de voorwaarden en de nadere regels volgens welke de werkneemster de verklaring tot ongeschiktheid van de geneesheer kan betwisten.
Art. 43. <W 1995-04-03/44, art. 6, 014;
Inwerkingtreding : 15-05-1995> § 1. De werkneemsters mogen niet verplicht worden nachtarbeid te verrichten :
1° gedurende een periode van acht weken vóór de vermoedelijke datum van de bevalling;
2° op voorlegging van een geneeskundig getuigschrift waarin de noodzaak daarvan in verband met de veiligheid of de gezondheid van de werkneemster of de gezondheid van het kind wordt bevestigd :
a) gedurende andere periodes tijdens de zwangerschap;
b) gedurende een periode van maximum vier werken die onmiddellijk volgt na de beëindiging van het verlof bedoeld in artikel 39, tweede lid.
In de gevallen bedoeld in het eerste lid neemt de werkgever één van de volgende maatregelen :
1° overplaatsing naar werk overdag;
2° wanneer overplaatsing naar werk overdag technisch of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd, wordt de uitvoering van de arbeidsovereenkomst van de betrokken werkneemster geschorst of wordt de persoon wiens rechtspositie eenzijdig door de overheid is geregeld vrijgesteld van arbeid.
In afwijking van het tweede lid, 2°, wordt aan de werkneemster evenwel het verlof bedoeld in artikel 39, eerste lid, toegekend vanaf de zevende week, vóór de vermoedelijke datum van de bevalling.
Onverminderd de bepalingen van artikel 43bis moet de werkneemster zodra de periode waarvoor één van de in deze paragraaf bedoelde maatregelen van toepassing is verstreken is, onder dezelfde voorwaarden als tevoren worden tewerkgesteld.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder nachtarbeid verstaan, de arbeid die hoofdzakelijk wordt verricht tussen 20 en 6 uur.
De Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regels betreffende de toepassing van deze paragraaf.
§ 2. De bepalingen van § 1 doen geen afbreuk aan de toepassing van gelijkwaardige of strengere waarborgen, bepaald bij een door de Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst.
Art. 43bis. <ingevoegd bij W 1995-04-03/44, art. 7, 014;
Inwerkingtreding : 15-05-1995> De werkneemsters voor wie één van de in de artikelen 42 of 43 bedoelde maatregelen genomen werden en die bevallen zijn moeten zo vlug mogelijk en uiterlijk acht dagen na het hervatten van het werk, een geneeskundig onderzoek ondergaan.
Naar aanleiding van dit geneeskundig onderzoek kan de geneesheer voorstellen dat één van de in de artikelen 42 of 43 bedoelde maatregelen wordt toegepast, wanneer hij vaststelt dat er nog steeds een risico is voor de veiligheid of de gezondheid van de betrokken werkneemster.
De Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regels, voor de toepassing van dit artikel.
Art. 44. Zwangere werkneemsters mogen geen overwerk in de zin van artikel 29, § 2, verrichten.
De Koning kan de bepalingen van hoofdstuk III, afdeling 2, die de arbeidsduur betreffen, toepasselijk verklaren op de zwangere werkneemsters die niet onder die bepalingen vallen.
Art. 45. (opgeheven) <W 1995-04-03/44, art. 8, 014;
Inwerkingtreding : 15-05-1995>