De inleidende akte maakt de strafvordering aanhangig met betrekking tot de feiten en niet met betrekking tot de kwalificatie van de feiten. In deze feitenakte worden de feiten slechts voorlopige en indicatief gekwalificeerd. De feitenrechter (politierechter, correctionele rechtbank, Hof van Beroep of Hof van Assisen), is de instantie die tot definitieve kwalificatie overgaat en aldus tot herkwalificatie kan overgaan mits de beklaagde zich hierover kan verdedigen en mits de kwalificatie de zelfde feiten betreft.
De feitenrechter in strafzaken is gebonden door de feiten waarvoor hij gevat is, maar behoudt de vrijheid van kwalificatie. Dit heet de saisine in rem. De feitenrechter is enkel bevoegd op zijn zitting waarop de zaak is gesteld ingevolge de feiten van de inleidende akte uitspraak te doen over andere feiten indien de verdachte bereid is hiervoor vrijwillig te verschijnen.
Die kwalificatie is voorlopig en de rechtbank, ook in hoger beroep, heeft de plicht om, mits eerbiediging van het recht van verdediging van de partijen, aan de feiten hun juiste omschrijving te geven met inbegrip van de bepaling van de incriminatieperiode en de plaats van de feiten, zonder daarbij gebonden te zijn door de zienswijze van het openbaar ministerie.
Dat de inleidende akte feiten aanhangig maakt en geen kwalificaties, laat de rechter evenwel niet toe om zich bevoegd te achten voor alle feiten die blijken uit het strafdossier, wanneer hiervoor in de inleidende akte geen ten lastelegging werd opgenomen. Bij gebrek aan bewezen misdrijf mag de trechter dus niet eventjes gaan zoeken of hij toevallig nog andere misdrijven in het strafbundel kan vinden.
Wanneer de rechter gevat wordt door de feiten stelt zich de vraag hoe " strafbare feiten" dienen gedefinieerd.
Volgens Declercq zijn feiten “de menselijke gedraging waarvoor een vervolging wordt ingesteld en eventueel een veroordeling wordt uitgesproken. Het is een gebeurtenis, een geheel van concrete gegevens, van omstandigheden die tot een bepaald persoon als tot hun oorzaak kunnen teruggebracht worden.” (R. DECLERCQ, “Feit en kwalificatie in de strafrechtspleging” in L. DUPONT en B. SPRIET (eds.), Strafrecht voor rechtspractici, Leuven, Acco, 1991 (179) 181. Zie in dat verband evenzeer S. VAN OVERBEKE, “De interpretatie van de tenlastelegging. Bedenkingen bij de bewijskracht van de inleidende akte in strafzaken naar aanleiding van het cassatie-arrest van 23 februari 1999”, RW 1999-2000, (1177) 1184, nr. 23 en V. VEREECKE, “De juridische consequenties van de kwalificatieplicht” (noot onder Cass. 3 oktober 2017), RABG 2018, (50) 51. ).
Welnu, een gedraging is meer dan een enkelvoudige daad. Een gedraging bestaat uit een reeks handelingen, lees een complex van handelingen, die samen een gedraging uitmaken. De reeks handelingen is niet gelijk te stellen met voorgeschiedenis en nageschiedenis, zelfs niet met afzonderlijke tekortkomingen. De gedraging vormt aldus een cluster van daden die als gemene deler het beoogde delictuele eindresultaat hebben.
Voor een geweldmisdrijf is het beoogde resultaat het toedienen van geweld.
Voor een vermogensdelict is het beoogde resultaat het bekomen van een onrechtmatig gewin.
Concreet brengt dit met zich mee dat wanneer een vermogensdelict gepaard gaat met geweld, dit geweld een afzonderlijk feit uitmaakt. Indien een persoon vervolgd wordt voor diefstal met de verzwarende omstandigheid van geweld en de diefstal wordt niet weerhouden, kan de rechter de betrokkene niet meer veroordelen voor het geweld (tenzij hij afzonderlijk voor geweld werd vervolgd) omdat wanneer een verzwarende omstandigheid op zichzelf ook een misdrijf uitmaakt, er geen splitsing kan worden toegepast tussen het basismisdrijf en de verzwarende omstandigheid. De feiten kunnen niet in twee misdrijven door de rechter worden opsplitst (diefstal en slagen en verwondingen), van zodra de wet het ene misdrijf als verzwarende omstandigheid van het andere misdrijf heeft omschreven en er wanneer de rechter slechts voor het misdrijf, zijnde het misdrijf met verzwarende omstandigheden werd gevat.