Bezit ter bede of precair bezit is het recht dat wordt toegekend tot wederopzeggens en dit bij contract of bij rechtshandeling.
De bezetting ter bede, is een onbenoemde overeenkomst die niet wettelijk geregeld wordt en gegroeid is uit de rechtspraktijk.
Bij deze overeenkomst (van precair bezit) wordt door een eigenaar aan een bepaalde persoon bij wijze van gunst het recht verleend om tot wederopzegging toe een bepaald onroerend goed te gebruiken in afwachting dat aan dit onroerend goed zijn definitieve bestemming kan worden gegeven of tot wederopzegging. Dit tijdelijk recht van gebruik kan gratis zijn of tegen een eerder symbolische vergoeding.
Een bezetting ter bede heeft een precair karakter en biedt geen enkele waarborg inzake duur of stabiliteit, zodat de verleende gunst telkens in vraag kan worden gesteld. Een van de typische kenmerken van een bezetting ter bede is dat het betrekken van de grond, het pand, de woning te allen tijde, eventueel met een opzeggingstermijn van enkele weken of maanden, beëindigd kan worden.
Deze rechtsfiguur wordt vaak gebruikt voor landbouwgronden, woningen en handelspanden in afwachting van een definitieve bestemming.
Indien een huurder na de ontbinding van de huur door de rechter, de huurceel blijft betrekken, dan bezet hij de huurceel (hetgeen gehuurd wordt) ter bede. Hij is dan een bezettingsvergoeding verschuldigd op basis van de vermogensverschuiving zonder oorzaak.
De essentie van een bezetting ter bede is dat degene die dit recht versterkt heeft (meestal de eigenaar) op elk moment, stante pede dit recht kan beëindigen.
Een bezetting ter bede is een overeenkomst, en wie zijn rechtsvordering steunt op een concrete overeenkomst of de beëindiging daarvan, moet als eisende partij deze overeenkomst bewijzen.
Pas wanneer het bestaan van een overeenkomst van bezetting ter bede aannemelijk te maken, is het aan de wederpartij om deze kwalificatie te ontkrachten door het bestaan van een andere overeenkomst, zoals een pachtovereenkomst, te bewijzen.
In tegenstelling tot wat in bepaalde rechtsleer en rechtspraak aangenomen wordt, wordt door andere rechtspraak gesteld dat een bezetting ter bede geen sui generis-contract is, maar een eenvoudige, precair bedongen huurovereenkomst, die van een andere huurovereenkomst alleen daarin verschilt dat zij ingevolge bijzondere omstandigheden conventioneel uitgesloten kan worden van het toepassingsgebied van een bijzonder huurregime (zoals landpacht, handelshuur, woninghuur).
Net als elke andere huurovereenkomst strekt de bezetting ter bede er inderdaad toe tegen betaling het genot van een zaak "gedurende een zekere tijd" ter beschikking te stellen van de medecontractant (= artikel 1709 van het Burgerlijk Wetboek), zonder dat die duurtijd gegarandeerd is.
De "zekere tijd" bij huur slaat immers enkel op het feit dat er een beginpunt en een eindpunt moeten zijn (en dat er met andere woorden geen eeuwigdurende huur bestaat): het is dus "zeker" dat er een beginpunt en een eindpunt is.
Alleen staat het effectieve eindpunt niet (per se) vast, en kan er in huurovereenkomsten onder bepaalde voorwaarden precariteit bedongen worden. Ook bij een bezetting ter bede mag de bezetter tegen betaling het goed enige tijd gebruiken, maar het eindpunt van zijn gebruik staat niet vast (Het Hof van Cassatie vult het ontduikingsverbod objectief in!", noot onder Cass. 2 november 2017, RW2018-19, p. 215, nr. 4).
Door zich op de overeenkomst van bezetting ter bede te beroepen, erkent de beweerde bezetter met andere woorden impliciet, maar ondubbelzinnig dat het genot van onroerende goederen toegestaan geweest is op basis van een reële huurovereenkomst, die omwille van bijzondere omstandigheden toch niet onder het toepassingsgebied van een wettelijk vastgelegd huurregime (zoals bv. de pachtwet ) valt.
Ten onrechte kan gesteld dat aangezien geen bijzonder huurcontract (te dezen geen pachtovereenkomst) bewezen wordt, de overeenkomst automatisch verondersteld wordt een bezetting te bede te zijn. De kwalificatie "bezetting ter bede" zou volgens deze redenering een soort restcategorie zijn die van rechtswege van toepassing is zolang geen andere overeenkomst bewezen wordt. Daarmee wordt de eigen bewijslast ten onrechte afgewimpeld. Wie het bezet ter bede inroept moet zelf bewijzen dat de huurovereenkomst die zij of haar rechtsvoorganger j gesloten heeft door bijzondere omstandigheden niet onder een specifiek huurregime valt.
Een overeenkomst van bezetting ter bede is een precair uitdrukkelijk bedongen huurovereenkomst die ingevolge bijzondere omstandigheden en zonder het oogmerk van wetsontduiking conventioneel uitgesloten werd van het toepassingsgebied van een bijzonder huurregime.
Een overeenkomst van bezetting ter bede vereist een wachtsituatie die verantwoordt dat de dwingende bepalingen van de gereglementeerde huurregimes niet van toepassing zijn.
Het Hof van Cassatie bepaalt in het arrest van 2 november 2017 (RW2018-19, 213) dat wanneer, zoals hier het geval is, een eigenaar tegen betaling van een vergoeding het genot van een onroerend goed verleent aan een persoon die dit goed, met instemming van de eigenaar, hoofdzakelijk gebruikt in zijn landbouwbedrijf, principieel de dwingende bepalingen van de Pachtwet van toepassing zijn, en dat de partijen dan alleen in bijzondere omstandigheden, waarbij de eigenaar zich bevindt in een wachtsituatie die verantwoordt dat de dwingende bepalingen van de Pachtwet niet van toepassing zijn, zonder enige bedoeling van wetsontduiking, een overeenkomst van bezetting ter bede kunnen sluiten die aan de gebruiker alleen een precair gebruiksrecht toekent. Naast de bedoeling alleen een precair gebruiksrecht en geen aan de Pachtwet onderworpen pachtrecht te verlenen, moet de eigenaar volgens deze cassatierechtspraak, waarbij de vrederechter zich aansluit, dus ook het bestaan bewijzen van bijzondere omstandigheden die de uitsluiting van de dwingende bepalingen van de Pachtwet verantwoorden.