uittreksel uit het strafwetboek:
HOOFDSTUK VI. - UITGEVEN OF VERSPREIDEN VAN GESCHRIFTEN ZONDER VERMELDING VAN NAAM EN WOONPLAATS VAN DE SCHRIJVER OF VAN DE DRUKKER.
Art. 299. Hij die wetens meehelpt tot het uitgeven of verspreiden van enigerlei drukwerk, zonder dat daarin de ware naam en woonplaats van de schrijver of van de drukker zijn vermeld, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee maanden en met geldboete van zesentwintig [euro] tot tweehonderd [euro] of met een van die straffen alleen. <W 2000-06-26/42, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-2002>
De gevangenisstraf kan echter niet worden uitgesproken, wanneer het drukwerk dat zonder de vereiste vermeldingen is uitgegeven, deel uitmaakt van een uitgave waarvan de herkomst bekend is door hetgeen daarvan vroeger verschenen is.
Art. 300. Van de straf, in het vorige artikel bepaald, blijven vrij :
Zij die de drukker doen kennen;
De omroepers, aanplakkers, verkopers of verspreiders, die de persoon doen kennen, van wie zij het gedrukte stuk gekregen hebben.
Opmerking
Het drukpersmisdrijf vereist een tekst die in menigvuldige exemplaren wordt verspreid, al dan niet via een digitaal procedé. Louter gesproken mededelingen en afbeeldingen, ook deze op het internet, kunnen geen drukpersmisdrijf uitmaken.
Op grond van artikel 150 van de Grondwet dienen drukpersmisdrijven voor een jury te worden gebracht, behoudens drukpersmisdrijven die door racisme of xenofobie zijn ingegeven.
De uitzonderingsbepaling van artikel 150 is in huidig dossier, gelet op de aanhangig gemaakte feiten, niet aan de orde. Drukpersmisdrijven zijn geen misdrijven sui generis, doch onderscheiden zich van andere misdrijven slechts door hun uitvoeringswijze. In de artikelen 25 en 150 van de Grondwet is uitdrukkelijk sprake van ‘drukpers’ of ‘drukpersmisdrijf ’ en in artikel 25 van ‘schrijvers’, ‘uitgevers’ en ‘drukkers’.
Door de Grondwet wordt geen verder definitie van de term ‘drukpersmisdrijven’ gegeven. Opdat er van een drukpersmisdrijf sprake zou zijn, dienen er, overeenkomstig de gevestigde rechtsleer en rechtspraak, vier specifieke constitutieve elementen voorhanden te zijn:
1. de uiting van een mening,
2. gebruik van een drukpers,
3. het drukwerk bevat zelfde strafbare meningsuiting,
4. daadwerkelijke publiciteit.
Het begrip drukpers (tweede constitutieve bestanddeel) werd door rechtspraak herhaaldelijk gedefinieerd. Zo werd in een arrest van het Hof van Cassatie van 25 oktober 1909 het gebruik van de drukpers omschreven als het tot stand brengen van een geschrift , door afdruk op een papier of een andere substantie, dat in verschillende exemplaren wordt geproduceerd, met gebruik van eenzelfde vorm van grafische tekens.
In een arrest van 25 september 1950 van het Hof van Cassatie is er sprake van geschrift en, in menigvuldige door een productieprocédé bekomen exemplaren. Een mondelinge meningsuiting zelfs op een publiek forum komt echter niet in aanmerking (Cass. 11 december 1979).
Ook een meningsuiting waarvan slechts één schriftelijk exemplaar bestaat, werd uitdrukkelijk uitgesloten (Cass. 20 juli 1966); een vermenigvuldiging van exemplaren is vereist.
Ook afbeeldingen of prenten werden uitdrukkelijk niet als drukpersmisdrijf omschreven, daar deze geen geschrift en zijn waarin een mening wordt geuit (Cass. 18 september 1973). De rode draad in deze rechtspraak is zonder meer duidelijk. Opdat er van een drukpersmisdrijf sprake kan zijn, is er een geschrift vereist dat in menigvuldige exemplaren wordt verspreid.
De procédés waarmee de vermenigvuldiging gebeurt, worden ruim geïnterpreteerd. Volledig in de lijn van deze rechtspraak werd door het Hof van Cassatie in de arresten van 6 maart 2012 uitdrukkelijk gesteld dat een drukpersmisdrijf een tekst vereist die vermenigvuldigd is door een drukpers of een gelijkaardig procédé, en dat digitale verspreiding een dergelijk gelijkaardig procédé uitmaakt.
Tevens werd geoordeeld dat de verspreiding en vermenigvuldiging van een strafbare meningsuiting niet dient te gebeuren door gedrukte geschriften. Met deze arresten werd niet afgeweken van de vereiste dat een drukpersmisdrijf een ‘tekst’ vereist in menigvuldige exemplaren. Enkel werd uitdrukkelijk het procédé waarbij de tekst mogelijk kan worden vermenigvuldigd, nader omschreven en aangepast aan de moderne technieken.
De overeenstemming met artikel 25 van de Grondwet blijft hierdoor gevrijwaard. In huidig dossier wordt verzetdoende partij vervolgd voor belaging en inbreuken op de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie.