De lijfsdwang, gevangenzetting wegens schulden of civiele gijzeling, was een maatregel waarbij als drukmiddel tot betaling een schuldeiser kon eisen dat zijn schuldenaar gevangen werd gezet.
De lijfsdwang bestaat sedert geruime tijd niet meer in moderne rechtsstelsels De lijfsdwang stond in het oude Belgisch recht , ingeschreven oorspronkelijk in het burgerlijk wetboek (art. 2059 tot 2070 B.W.). werd grotendeels opgeheven ingevolge de wetten van 21 maart 1859 en 27 juli 1871, waarna het toepassingsgebied ervan uiterst beperkt bleef, als een rariteit. De lijfsdwang werd definitief afgeschaft door de wet van 31 januari 1980.
De schuldeiser maakte zelden gebruik van het recht om lijfsdwang te vorderen of deze ten uitvoer te brengen. Immers eens de lijfsdwang uitgevoerd, verdwijnt het drukkingsmiddel.
Bovendien diende de schuldeiser in te staan voor de kosten, onderhoud en voeding va de schuldenaar die hij liet opsluiten.
"La prison ne paye pas''.
De lijfsdwang is echter blijven bestaan in Nederland indien het bewijs kan geleverd worden van betalingsonwil in plaats van betalingsonmacht, voor zover andere uitvoeringsmaatregelen geen soelaas brengen en de afgedwongen prestatie richt zich niet tot het betalen van een geldsom, met uitzondering van een uitkering voor levensonderhoud, zoals alimentatie, strafrechtelijke schadevergoedingen en administratieve boetes..
De lijfsdwang is strijdig met het algemeen rechtsbeginsel inhoudende het verbod van dwanguitvoering op een persoon, nemo potest praecise cogi ad factum.
Buiten de uitzonderingen bij wet bepaald is elke fysieke dwanguitvoering op een persoon verboden (Cass. 7 maart 1975, Pas. 1975, 692, A.C. 1975, 764 met noot en RW 1974-1975, 2335).