Ingevolge art. 25 Ger. W. verhindert het gezag van gewijsde dat de vordering opnieuw wordt ingesteld.
Inzake schade en schadeloosstelling verhindert het gezag van gewijsde dat wanneer in een vonnis uitspraak wordt gedaan over een bepaalde schade, het slachtoffer daarna opnieuw een vordering kan instellen tot het verkrijgen van een bijkomende vergoeding voor diezelfde schade (B. De Temmerman, «Voorbehoud en «herziening» naar gemeen recht bij vergoeding van lichamelijke schade», T.P.R. 1992, p. 753, p. 11).
De vraag luidt derhalve of onderhavige vordering dezelfde schade beoogt of m.a.w. hetzelfde voorwerp heeft als waarover bovengenoemde vonnissen beslisten.
In dat verband dient verwezen naar de meest recent gepubliceerde rechtspraak van het Hof van Cassatie, die door de rechtbank in casu wordt bijgevallen: wanneer het slachtoffer van een onrechtmatige daad vergoeding vordert voor bepaalde hieruit voortvloeiende schade, maar niet voor andere, en de rechter zich bijgevolg niet over die andere schade uitspreekt, verhindert het gezag van het rechterlijk gewijsde niet dat het slachtoffer in een andere procedure vergoeding vordert voor die andere schade, tenzij wanneer de rechter door die beslissing de hele tegenwoordige en toekomstige schade heeft willen vergoeden (Cass. 18 december 2003, R.W. 2005-06, 1137).
Wanneer een eerder definitief vonnis bv. de economische waarde huisvrouw en de meerinspanning in die procedure niet beoordeelde, verzet niets ertegen dat deze vergoeding nadien nog wordt gevorderd.
Het gezag van gewijsde van een dergelijk eerder verzet zich derhalve allerminst tegen een nieuwe vordering waarover nog niet werd geoordeeld.