Crimen extinguitur mortalitate
Crimen morte finitum est
Le crime est éteint par la mort
Het misdrijf eindigt met de dood
Overeenkomstig art. 20, eerste en tweede lid Voorafgaande Titel Sv. vervalt de strafvordering door de dood van de verdachte.
Concreet betekent dit dat het strafproces tegen een verdachte, die tijdens de procedure komt te overlijden niet wordt voortgezet. Indien de verdachte verwezen werd door de raadkamer naar de correctionele rechtbank, zal door het overlijden van de verwezen verdachte nooit een behandeling voor de correctionele rechtbank plaatsvinden.
Een verdachte die verwezen werd naar de correctionele rechtbank, is daarom zeker niet schuldig. De raadkamer besliste enkel door de verwijzing dat de verdachte mogelijks schuldig kon zijn. Zolang de correctionele rechtbank geen veroordeling uitsprak (een vrijspraak blijft na een verwijzing zeker denkbaar en volgt zelfs vaak na een verwijzing), geniet de verdachte die verwezen werd van het vermoeden van onschuld. Door het overlijden kan evenwel de schuld noch de onschuld worden juridisch sluitend worden vastgesteld. Er kunnen ingevolge het overlijden geen straffen uitgesproken, geen uitspraken meer gedaan worden over de vorderingen van de burgerlijke partij en ook geen verbeurdverklaringen meer plaatsvinden.
Voor rechtspersonen vervalt overeenkomstig art. 20, eerste en tweede lid Voorafgaande Titel Sv. de strafvordering door afsluiting van de vereffening, door gerechtelijke ontbinding of door ontbinding zonder vereffening wanneer het om een rechtspersoon gaat. De strafvordering kan daarna nog worden uitgeoefend indien de invereffeningstelling, de gerechtelijke ontbinding of de ontbinding zonder vereffening tot doel hebben aan de vervolging te ontsnappen, of indien de rechtspersoon overeenkomstig art. 61bis Sv. door de onderzoeksrechter in verdenking is gesteld nog vóór hij zijn rechtspersoonlijkheid had verloren.
Het gevolg van het overlijden van de dader voor de burgerlijke vordering
Wanneer het verval van strafvordering intreedt vóór de procedure voor het vonnisgerecht, kan de burgerlijke vordering nooit op een ontvankelijke wijze voor de strafrechter worden gebracht.
Toch overleeft een burgerlijke vordering de dood van de schuldenaar en kan ze worden uitgeoefend tegen de rechtsopvolgers van de overleden verdachte (cf. art. 20, laatste lid V.T.Sv.). Dit zal dan dienen te geschieden voor de burgerlijke rechtsmachten, die niet gebonden zijn door het gezag van het strafrechtelijk gewijsde, nu de strafvordering nooit aanhangig gemaakt kan zijn voor de strafrechter.
Indien de grond van verval van de strafvordering intreedt na de aanhangigmaking van de strafvordering bij het vonnisgerecht en de civielrechtelijke vordering tijdig is ingesteld, kan ondanks het overlijden van de beklaagde/beschuldigde de burgerlijke vordering bij de strafrechter worden verder gezet tegen de erfgenamen.