Samenvatting
Artikel 584, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, bepaalt dat de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, van de arbeidsrechtbank en van de rechtbank van koophandel bij voorraad uitspraak doen in gevallen die zij spoedeisend achten.
Die voorzitters die in kort geding zetelen, dienen om een maatregel bij voorraad op te leggen in de zin van dit artikel, uit te maken of de vordering op het ogenblik van hun uitspraak nog een spoedeisend karakter heeft.
Artikel 1068, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, bepaalt dat het hoger beroep tegen een eindvonnis of tegen een vonnis alvorens recht te doen het geschil zelf aanhangig maakt bij de rechter in hoger beroep.
Uit de in dit artikel bepaalde devolutieve kracht van het hoger beroep volgt dat de rechter die van het hoger beroep tegen een vonnis dat betreffende voorlopige maatregelen in kort geding is gewezen kennis neemt, niet de wettigheid van de beroepen uitspraak dient te onderzoeken maar dient te oordelen over de zaak zelf.
Aldus oordeelt hij niet als een cassatierechter van de beroepen uitspraak en is het voorwerp van het hoger beroep niet de wettigheid van de beroepen uitspraak maar de zaak zelf.
Daaruit volgt verder dat de appelrechter voor wie hoger beroep is ingesteld door een verweerder in kort geding, aan wie een voorlopige maatregel werd opgelegd, indien hij tot de bevinding komt dat het geval geen spoedeisend karakter meer vertoont, geen uitspraak meer moet doen op grond van de ogenschijnlijke rechten van de partijen en de rechtmatigheid van de gevorderde maatregel, ook niet voor het verleden, en er zich toe kan beperken het gebrek aan spoedeisend karakter van de zaak vast te stellen.
Het spoedeisend karakter van de zaak moet immers worden beoordeeld op het ogenblik van de uitspraak.
Het gebrek aan spoedeisend karakter kan onder meer blijken uit het feit dat de gevorderde en door de eerste rechter opgelegde dringende en voorlopige maatregel ondertussen is uitgevoerd.
Preview
Artikel 584, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, bepaalt dat de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, van de arbeidsrechtbank en van de rechtbank van koophandel bij voorraad uitspraak doen in gevallen die zij spoedeisend achten. Die voorzitters die in kort geding zetelen, dienen om een maatregel bij voorraad op te leggen in de zin van dit artikel, uit te maken of de vordering op het ogenblik van hun uitspraak nog een spoedeisend karakter heeft. Artikel 1068, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, bepaalt dat het hoger beroep tegen een eindvonnis of tegen een vonnis alvorens recht te doen het geschil zelf aanhangig maakt bij de rechter in hoger beroep. Uit de in dit artikel bepaalde devolutieve kracht van het hoger beroep volgt dat de rechter die van het hoger beroep tegen een vonnis dat betreffende voorlopige maatregelen in kort geding is gewezen kennis neemt, niet de wettigheid van de beroepen uitspraak dient te onderzoeken maar dient te oordelen over de zaak zelf. Aldus oordeelt hij niet als een cassatierechter van de beroepen uitspraak en is het voorwerp ...