Uittreksel uit het nieuw BW
Kwalificatie volgens onroerende of roerende aard
Art. 3.46. Residuaire aard van de categorie van roerende goederen
Alle goederen zijn roerend of onroerend. Alles wat niet onroerend is overeenkomstig de hiernavolgende bepalingen, is roerend.
Art. 3.47. Onroerende goederen uit hun aard, door incorporatie of door bestemming: definitie
Onroerend uit hun aard zijn de grond en de samenstellende volumes, die in drie dimensies zijn bepaald.
Onroerend door incorporatie zijn alle bouwwerken en beplantingen die, doordat zij geïncorporeerd zijn in onroerende goederen uit hun aard, hiervan een inherent bestanddeel vormen.
Ook inherente bestanddelen van deze bouwwerken en beplantingen zijn onroerend door incorporatie, ongeacht of zij geïncorporeerd zijn.
Accessoria van een onroerend goed worden geacht onroerend door bestemming te zijn.
Art. 3.48. Bijzondere regels
De partijen kunnen overeenkomen om het goed vervroegd als roerend te beschouwen doordat het binnen een technisch en economisch redelijke termijn zal worden losgemaakt.
Een element dat tijdelijk losgemaakt is van het onroerend goed en daaraan terug zal worden verbonden, blijft onroerend.
Art. 3.49. Onroerend door hun voorwerp
Zakelijke rechten en rechtsvorderingen waarvan het voorwerp onroerend is, zijn onroerend. Ook de persoonlijke rechten en rechtsvorderingen die aanspraak geven op de verkrijging of herverkrijging van een onroerend goed, zijn onroerend.
Art. 3.8. Specialiteit en eenheid van zakelijke rechten
§ 1. Niettegenstaande enig andersluidend beding en behoudens indien de wet anders bepaalt, heeft een zakelijk recht een bepaald goed dan wel een bepaald geheel van goederen tot voorwerp.
§ 2. Een inherent bestanddeel van een goed is een noodzakelijk element van dit goed dat er niet kan worden van afgescheiden zonder afbreuk te doen aan de fysieke of functionele substantie van dit goed.
Niettegenstaande enig andersluidend beding en behoudens indien de wet anders bepaalt, kan een zakelijk recht niet afzonderlijk op een inherent bestanddeel van een goed worden gevestigd, strekt een zakelijk recht op een goed zich van rechtswege uit tot zijn inherente bestanddelen en strekt elke daad van beschikking met betrekking tot een goed zich van rechtswege uit tot zijn inherente bestanddelen.
Art. 3.9. Accessoria
In de mate dat zij aan dezelfde persoon toebehoren, is een goed een accessorium van een ander goed, indien het hieraan duurzaam verbonden of bevestigd is, of indien het ten dienste staat van de uitbating of van de bewaring van het hoofdgoed.
Een zakelijk recht op een goed heeft van rechtswege ook betrekking op de accessoria van dat goed.
Elke daad van beschikking met betrekking tot dat goed strekt zich van rechtswege uit tot de accessoria, behoudens andersluidend beding.
Wat zijn onroerende goederen volgens het het oud BW
Grond en wat er aan vasthangt is onroerend.
Onroerende goederen kennen een recht van natrekking.
Onroerende goederen worden ook vastgoed genoemd
Hierna een uittreksel uit het burgerlijk wetboek:
Artikel 517
Goederen zijn onroerend, of uit hun aard, of door hun bestemming, of door het voorwerp waarop zij betrekking hebben.
Artikel 518
Onroerend uit hun aard zijn gronderven en gebouwen.
Artikel 519
Onroerend uit hun aard zijn ook windmolens of watermolens die op palen staan en van het gebouw deel uitmaken.
Artikel 520
Wortelvaste veldvruchten en onafgeplukte boomvruchten zijn eveneens onroerend.
Zodra het graan is afgemaaid en de vruchten zijn afgescheiden, zijn zij roerend, ook al zijn zij nog niet weggehaald.
Indien slechts een gedeelte van de oogst is afgemaaid, is alleen dit gedeelte roerend.
Artikel 521
De gewone hak van schaarbossen of van hoogstammig hout dat aan geregelde kappingen is onderworpen, wordt maar roerend naarmate de bomen geveld worden.
Artikel 522
Dieren die de eigenaar van het erf aan de pachter of aan de deelpachter voor de landbouw aflevert, al dan niet geschat, worden voor onroerend gehouden zolang zij uit kracht van de overeenkomst aan het erf verbonden blijven.
Dieren die hij in veepacht geeft aan anderen dan de pachter of de deelpachter, zijn roerend.
Artikel 523
Buizen, dienende voor de waterleiding in een huis of op een ander erf, zijn onroerend en maken deel uit van het erf waaraan zij verbonden zijn.
Artikel 524
Voorwerpen die de eigenaar van een erf voor de dienst en de exploitatie van dat erf daarop geplaatst heeft, zijn onroerend door bestemming.
Zo zijn de navolgende voorwerpen onroerend door bestemming, wanneer de eigenaar deze geplaatst heeft voor de dienst en de exploitatie van het erf:
De aan het landbouwbedrijf verbonden dieren;
Het landbouwgereedschap;
De aan de pachters of deelpachters gegeven zaden;
De duiven van de duiventillen;
De konijnen van de konijnenwaranden;
De bijenkorven;
De vissen van de vijvers;
De persen, ketels, distilleerkolven, kuipen en tonnen;
Het gereedschap dat nodig is voor de exploitatie van smederijen,
papierfabrieken en andere fabrieken;
Stro en mest.
Onroerend door bestemming zijn ook alle roerende voorwerpen die de eigenaar blijvend aan het erf verbonden heeft.
Artikel 525
De eigenaar wordt geacht roerende voorwerpen blijvend aan zijn erf verbonden te hebben, wanneer zij daaraan met gips, kalk of cement zijn bevestigd, of wanneer men deze voorwerpen niet kan losmaken zonder die zelf of het gedeelte van het erf waaraan zij verbonden zijn, te breken of te beschadigen.
Spiegels van een vertrek worden geacht blijvend geplaatst te zijn, wanneer het houtwerk waaraan zij verbonden zijn, van het beschot deel uitmaakt.
Hetzelfde geldt voor schilderijen en andere sieraden.
Beelden zijn onroerend wanneer zij geplaatst zijn in een opzettelijk daarvoor gemaakte nis, al kunnen zij weggenomen worden zonder breken of beschadigen.
Artikel 526
Onroerend door het voorwerp waarop zij betrekking hebben, zijn:
Het vruchtgebruik van onroerende goederen;
Erfdienstbaarheden of grondlasten;
Rechtsvorderingen die strekken tot het opeisen van een onroerend goed.
Recht van natrekking betreffende onroerende zaken
Artikel 552
De eigendom van de grond bevat in zich de eigendom van hetgeen op en onder de grond is.
De eigenaar mag op de grond naar goeddunken planten en bouwen, behoudens de in de titel Erfdienstbaarheden of grondlasten gestelde uitzonderingen.
Onder de grond mag hij naar goeddunken bouwen en graven en uit die gravingen alle voortbrengsels halen die zij kunnen opleveren, behoudens de beperkingen voortvloeiende uit de wetten en verordeningen betreffende de mijnen en uit de wetten en verordeningen van politie.
Artikel 553
Alle gebouwen, beplantingen en werken op of onder de grond van een erf, worden vermoed door de eigenaar, op zijn kosten, te zijn tot stand gebracht en hem toe te behoren, tenzij het tegenovergestelde bewezen is; onverminderd de eigendom die een derde door verjaring mocht verkrijgen of hebben verkregen, hetzij van een ondergrondse ruimte onder een ander gebouw, hetzij van enig ander gedeelte van het gebouw.
Artikel 554
De eigenaar van de grond, die gebouwen, beplantingen en werken met hem niet toebehorende materialen heeft tot stand gebracht, moet de waarde van deze materialen betalen; hij kan ook tot schadevergoeding worden veroordeeld, indien daartoe reden is; maar de eigenaar van de materialen heeft niet het recht ze weg te nemen.
Artikel 555
Indien de beplantingen, gebouwen en werken zijn tot stand gebracht door een derde met zijn eigen materialen, heeft de eigenaar van het erf het recht die voor zich te behouden, ofwel de derde te verplichten ze weg te nemen.
Indien de eigenaar van het erf de wegruiming vordert van de beplantingen en gebouwen, geschiedt deze op kosten van degene door wie zij zijn tot stand gebracht, zonder enige vergoeding voor hem; hij kan zelfs, indien daartoe reden is, veroordeeld worden tot schadevergoeding wegens het nadeel dat de eigenaar van het erf mocht hebben geleden.
Indien de eigenaar verkiest die beplantingen en gebouwen te behouden, moet hij de waarde van de materialen en het arbeidsloon vergoeden, zonder dat de min of meer belangrijke vermeerdering der waarde, die het erf kan hebben verkregen, in aanmerking komt. Indien echter de beplantingen, gebouwen en werken zijn tot stand gebracht door een derde, onder wie het goed is uitgewonnen en die niet tot teruggave van de vruchten is veroordeeld, daar hij te goeder trouw was, dan kan de eigenaar de wegruiming van die werken, beplantingen en gebouwen niet vorderen; maar hij heeft de keus om, ofwel de waarde van de materialen en het arbeidsloon te vergoeden, ofwel een bedrag te betalen dat gelijk is aan de door het erf verkregen meerwaarde.
Artikel 556
Aanslijkingen en aanwassen die langzamerhand en ongemerkt ontstaan aan bij een stroom of rivier gelegen gronden, worden aanspoelingen genoemd.
De aanspoeling komt ten goede aan de eigenaar van de oever, onverschillig of het een stroom of een al dan niet bevaarbare of vlotbare rivier betreft; in het eerste geval echter moet het voetpad of jaagpad worden vrijgelaten, overeenkomstig de verordeningen.
Artikel 557
Het voorafgaande is ook van toepassing op de droge plaatsen die ontstaan wanneer het lopend water zich ongemerkt van een van zijn oevers terugtrekt en zich naar de andere verplaatst; de eigenaar van de drooggelopen oever heeft het voordeel van de aanspoeling, zonder dat de eigenaar van de andere oever de grond die hij verloren heeft, kan opeisen.
Zodanig recht bestaat niet ten aanzien van door de zee verlaten gronden.
Artikel 558
Aanspoeling bestaat niet ten aanzien van meren en vijvers en de eigenaar daarvan behoudt steeds de grond die door het water bedekt wordt, wanneer het tot zodanige hoogte is gekomen dat de vijver zich daarvan ontlast, ofschoon ook de hoeveelheid van het water naderhand weer afneemt.
Omgekeerd verkrijgt de eigenaar van de vijver geen recht op de aan de oever gelegen gronden die door zijn water, bij buitengewone was, overdekt worden.
Artikel 559
Wanneer een stroom of een al dan niet bevaarbare rivier door een plotseling geweld een aanzienlijk en herkenbaar stuk van een aan de oever gelegen land afscheurt en aan een lager gelegen land of aan de tegenoverliggende oever aanwerpt, kan de eigenaar van het afgescheurde stuk zijn eigendom opeisen; hij is echter gehouden zijn eis in te stellen binnen een jaar; na die termijn is hij daartoe niet meer ontvankelijk, tenzij de eigenaar van het land waarmee het afgescheurde stuk verenigd is, van dit stuk nog geen bezit genomen heeft.
Artikel 560
Eilanden, eilandjes en aanslijkingen die in de bedding van stromen of van bevaarbare of vlotbare rivieren ontstaan, behoren toe aan de Staat, tenzij er een daarmee strijdige titel of verjaring is.
Artikel 561
Eilanden en aanslijkingen die in niet bevaarbare en niet vlotbare rivieren ontstaan, behoren de eigenaars van de oevers toe, aan de zijde waar het eiland zich gevormd heeft; indien het eiland niet aan een enkele zijde is ontstaan, behoort het de eigenaars van beide oevers toe, te rekenen van een lijn die verondersteld wordt in het midden van de rivier te zijn getrokken.
Artikel 562
Indien een rivier of een stroom, bij de vorming van een nieuwe arm, het aan de oever gelegen land van een eigenaar afsnijdt en omvat, en tot een eiland maakt, behoudt die eigenaar de eigendom van zijn land, zelfs indien het eiland zich gevormd heeft in een stroom of in een bevaarbare of vlotbare rivier.
Artikel 563
Wanneer een stroom of een al dan niet bevaarbare of vlotbare rivier een nieuwe loop aanneemt en zijn oude bedding verlaat, verkrijgen de eigenaars van de overstroomde erven, als vergoeding, de oude verlaten bedding, ieder naar evenredigheid van de hoeveelheid grond die hij verloren heeft.
Artikel 564
Duiven, konijnen, vissen, die naar een andere til, warande of vijver overgaan, behoren de eigenaar van deze zaken toe, mits de dieren niet door bedrog en list werden binnengelokt.