Een getuigenverklaring is een mondelinge of schriftelijke verklaring afgelegd door een onafhankelijke derde die geen partij is in het geschil en die als bewijsmiddel kan aangewend.
Partijen kunnen in een geschil ook zelf verklaringen afleggen. Doch deze verklaringen hebben geen enkele bewijskracht. Zij vormen het verhalend bindmiddel van haar stelling, hoogstens de maïzena van haar feitelijke uiteenzetting. Partijen kunnen de eed niet afleggen. Zij kunnen immers niet verplicht worden om de waarheid te vertellen. Zij dienen wel te weten (zelfs zonder dat hen dit gezegd is) dat alles wat ze zeggen tegen hen gebruikt kan worden en in de regel ook gebruikt wordt Het is daarom zeer onverstandig voor een partij om zelf het woord te nemen of zelf verklaringen af te leggen, tenzij zij hiertoe door de rechter verzocht wordt en tenzij in overleg met de eigen advocaat.
Meer dan één partij heeft reeds gemeend haar eis nog meer te kunnen staven middels een door haar afgelegde verklaring voor een gerechtsdeurwaarder. Nochtans wordt de bewijsonwaarde hiervan algemeen aanvaard. Een partij kan niet verboden worden haar eigen verhaal in eigen woorden uit te schrijven, maar hiervoor beroep doen op een gerechtsdeurwaarder om als het ware waarheid en feiten te scheppen en bewijskrachtig te maken en aldus een bewijs te fabriceren, met stempels, opschriften en titels – zoals deze van een gerechtsdeurwaarder – maken van een eenzijdige verklaring geen bewijs.
Een partijverklaring afleggen is in de regel niet verstandig. De partijverklaring heeft geen waarde voor de partij die ze aflegt maar mag steeds gebruikt worden door de partij tegen wie de verklaring wordt afgelegd (als bekentenis, als tegenbewijs va andere bewijsmiddelen of als bewijs van ongeloofwaardigheid door tegenstrijdigheid) zie B. Van den Bergh, [Voorlopig] geen «partij-getuige» naar Belgisch recht, RW 2016-2017, 655, noot onder Cass. 11/01/2016]:
“Alleen wanneer de verklaring van een partij een voor haar nadelig feit betreft en kan worden gekwalificeerd als een gerechtelijke bekentenis, liggen de zaken anders: in dat geval heeft deze verklaring zelfstandige betekenis, c.q. bindende bewijswaarde. De rechter is dan gebonden door de bekentenis en kan deze in beginsel niet terzijde schuiven, zelfs als hij er niet door is overtuigd. Een bekentenis is immers een zgn. absoluut of afdoend bewijsmiddel, tenzij in zaken die de openbare orde betreffen [bv. vorderingen inzake staat en bekwaamheid], waar de bekentenis is uitgesloten [zie bv. Gent 4 december 2003, RABG 2006, 494].”
Let wel partijen hebben het recht ter zitting aanwezig te zijn en aldaar gehoord te worden. De rechter kan de persoonlijke verschijning van partijen opleggen. Partijen hebben in beide gevallen het recht om zich te laten bijstaan door een advocaat die ervoor kan zorgen dat hun cliënten zich gemakkelijk voelen (waarvoor de rechter die in alle omstandigheden de leiding houdt over het debat ook instaat). Het debat ter zitting en het horen van een partij gebeurt op tegenspraak met respect voor de rechten van verdediging.
Wanneer een partij een eigen schriftelijke verklaring als stuk neerlegt of ter zitting verschijnt en een verklaring aflegt is dit naar Belgisch recht geen bewijs. Een partij kan, noch mag de eed afleggen en de partijverklaring wordt niet erkend als bewijs naar Belgisch recht. Het neerleggen van een handgeschreven brief uitgaande van een partij kan evenwel nuttig zijn om de rechter in de gelegenheid te stellen de feiten gepresenteerd te zien in de woordenschat en de taal van een partij om in functie daarvan de persoonlijke verschijning van een partij te horen, dan wel op basis hiervan specifieke getuigen op te roepen. Maar op zichzelf staand bewijst een partijverklaring niets.
Een partijverklaring opgenomen op tegenspraak geacteerd in een proces-verbaal van een gerechtsdeurwaarder waarin uitdrukkelijk wordt gesteld dat de partijen zich bereid verklaren ter zitting verdere uitleg te geven en er te antwoorden op de vragen van de rechter kan daarentegen in een beperkt aantal gevallen een begin van bewijs uitmaken.
Partijen kunnen ook escrow-verklaringen afleggen,, zijnde verklaringen die slechts bij vervulling va bepaalde voorwaarden (bv. het overlijden van een partij) mogen kenbaar gemaakt. De bewijswaarde van dit soort verklaringen is zeer relatief en het feit dat de gegevens slechts kenbaar mochten gemaakt worden na een overlijden maakt ze nog verdachter en juist minder bewijskrachtiger. Het aanwenden van deze verklaringen tegen de escrow-voorwaarden in, bv. tijdens het leven, terwijl de gegevens werden opgesteld om pas na de dood kenbaar werden gemaakt, ontneemt deze stukken elke bewijskracht en hij die ze aanwendt elk geloofwaardigheid. Deze geloofwaardigheid bereikt zelfs de grenzen van de ridiculiteit wanneer het stuk wordt aangewend door de persoon die het stuk heeft opgesteld en die het tijdens het leven aanwendt daar waar het werd opgesteld om pas na de dood bekend te worden gemaakt, zoals dit het geval zou zijn met een legaat in een eigenhandig testament.
Ook de getuigenis van een procespartij zelf is uitgesloten. Wanneer een procespartij zich als getuige in haar eigen zaak opwerpt bestaat er een vermoeden van ongeloofwaardigheid. Een partij (die overigens de eed niet kan afleggen) kan niet op haar woord worden geloofd.
Een partijverklaring is in de regel geen geldig bewijs tenzij ondubbelzinnig blijkt dat de partij die ze aflegt erkent dat de verklaring de weergave is van zijn standpunt zodat ze als bekentenis van de materiële feiten vermeld in deze verklaring kan gelden.
Een verklaring van een detective waarin deze stelt dat een partij een bekentenis aflegde in een bepaalde zin kan niet gelden als een bewijs wanneer de tekst niet woordelijk door de "verklaarder" opgetekend maar neergeschreven door de privédetective die in opdracht van de verzekeraar handelt, ergo met een strijdig belang ten aanzien van de "verklaarder".
Het aangewende woordgebruik in de verklaring kan een aanwijzing uitmaken in die zin.