Een zaak is gebrekkig wanneer zij een abnormaal kenmerk vertoont dat van aard is in bepaalde omstandigheden aan derden schade te berokkenen.
Dat gebrek hoeft niet noodzakelijk intrinsiek te zijn aan de zaak.
Het is evenmin vereist dat het gebrek de zaak ongeschikt maakt voor gebruik volgens haar normale bestemming. Dit vereiste stellen voor de aansprakelijkheid, zou een voorwaarde toevoegen aan de wet die art. 1384, eerste lid BW niet inhoudt.
Water in ondergrondse parking kan gaan om grondwater dat door de bodem (vloerbedekking) van het gebouw dringt, maar het kan ook gaan om stagnerend water, op de grond achtergelaten door voertuigen die, na door de regen te zijn gereden, de parking zijn binnengereden.
In de eerste hypothese dient te worden aangenomen dat de vloerbedekking van de parking behept was met een intrinsiek gebrek. Het is niet de normale gesteldheid van een ondergrondse parkeerruimte dat de bodem ervan in die mate water doorlaat dat er zich een gevaarlijke waterplas gaat vormen.
Blijft de hypothese van stagnerend, door natte voertuigen achtergelaten, water dat een plas ging vormen.
De vraag rijst of door de aanwezigheid van het water op de gepolierde betonbodem (“industriële vloer”) van de parking die betonbodem een gebrek vertoonde. De loutere aanwezigheid van een vreemde zaak (in casu water) op dat wegdek van de parking is daarvoor onvoldoende.
Het abnormaal kenmerk dat de zaak gebrekkig maakt, hoeft niet blijvend of inherent te zijn aan de zaak, en het is evenmin uitgesloten dat het zich voordoet door toedoen van een derde, omdat de oorsprong van het gebrek irrelevant is.
De vraag is of het wegdek van de parking waarop het water zich bevond in zijn geheel een abnormaal kenmerk vertoonde. De feitenrechter oordeelt in feite of de zaak een gebrek vertoont en of hetgeen toegevoegd wordt, deel uitmaakt van het geheel.
Het is evenwel niet vereist dat er een eenheid zou bestaan tussen de zaak en het voorwerp of de substantie die zich erop bevindt.
Het volstaat dat de zaak in haar geheel een abnormaal kenmerk vertoont. Zelfs de toevallige of occasionele aard van de aanwezigheid (in casu door de weersomstandigheden) van het vreemde voorwerp of de substantie op de weg staat derhalve de aansprakelijkheid van de verzekerde van tweede comparante op basis van art. 1384, eerste lid BW niet in de weg. Het water hoeft m.a.w. geen deel te zijn van het wegdek.
Dat de oorzaak (in die hypothese het achterlaten van water door voertuigen bij regen e.d.m.) niet abnormaal is, staat er niet aan in de weg dat de daardoor teweeggebrachte toestand van het wegdek (van de parking) abnormaal is.
Naar het oordeel van de rechtbank vormde dat wegdek van de parking te dezen met het water dat zich erop bevond een samengestelde zaak en vertoonde dit geheel een abnormaal kenmerk. Door de aanwezigheid van het water werd het wegdek aangetast in zijn normale onschadelijke structuur en beantwoordde het niet meer aan wat er normaal van wordt verwacht.
De rechtbank verwijst ten slotte naar haar vroegere rechtspraak in dat verband met een identieke beoordeling in een volledig analoge zaak, maar betreffende een andere ondergrondse parking (vonnis 22 maart 2010, AR 09A276, bij het weten van de rechtbank niet gepubliceerd).
De aanwezigheid van het water tastte wel degelijk het wegdek aan in zijn normale veilige structuur, omdat de grip van de banden van voertuigen op het wegdek (als gepolierd beton van nature al van aard gladheid te bevorderen) er aanzienlijk door verminderde en het wegdek van de parking aldus van aard was ongevallen in de hand te werken.
Volledigheidshalve zou dezelfde redenering (samengestelde zaak die ten gevolge van het aanwezige water de vloer van de parkeerruimte gebrekkig maakt) kunnen worden aangehouden in de hierboven vermelde hypothese 1 van het intrinsieke gebrek (maar i.v.m. het intrinsieke gebrek is er geen noodzaak om de leer van de samengestelde zaak toe te passen).
Voor de aansprakelijkheid op grond van art. 1384, eerste lid BW zijn de oorsprong van het gebrek evenals de vraag of de bewaarder van de zaak kennis had van het gebrek volledig irrelevant.
Voor de beoordeling van de aansprakelijkheid komt de al dan niet zichtbaarheid van het gebrek door de benadeelde niet in aanmerking (Cass. 26 mei 1994, RW 1994-95, 745).
Evenmin komt in aanmerking de eventuele kennis die het slachtoffer had kunnen hebben van de toestand. De meest recente gezaghebbende, juridisch wetenschappelijke rechtsleer geeft de leer van het Hof van Cassatie in die zin perfect weer.
Gelet op het bovenstaande staat de aansprakelijkheid van tweede comparante op grond van art. 1384, eerste lid BW vast.