Vermoeden van onschuld - Toepassingsgebied - Gezag van gewijsde ten aanzien van de burgerlijke rechter
Dit arrest behandelt de vraag hoe de burgerlijke rechter moet te werk gaan wanneer hij uitspraak doet over de burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor feiten die tevens een misdrijf uitmaken waarvoor de beklaagde is vrijgesproken, opdat er geen schending zou zijn van het vermoeden van onschuld (artikel 6 § 2 EVRM). Het Hof bepaalt dat het mogelijk moet zijn om iemand die is vrijgesproken alsnog burgerrechtelijk aansprakelijk te houden op basis van een minder strikte bewijslast. De burgerlijke rechter mag echter geen uitspraken doen die de juistheid van de vrijspraak in twijfel trekken.
zie EHRM 11 februari 2003, NjW 2003, 810, RW 2004-2005, 193 met noot Vannest.
zie ook:
Relativering van het strafrechtelijk gezag van gewijsde: zie Grondwettelijk Hof 14 februari 2019, met noot Joost Huysmans, Strafrechtelijk gezag van gewijsde voor burgerlijke rechter erodeert verder, De Juristenkrant, 387, 10 april 2019, pagina 8.
Samengevat:
Het gezag van gewijsde van de definitieve beslissing van de strafrechter ten aanzien van de burgerlijke rechter, dat bijdraagt tot die zorg om tegenstrijdige beslissingen te vermijden, moet evenwel worden geïnterpreteerd rekening houdend met de waarborgen van het recht op een eerlijk proces.
Gelet op het recht van verdediging en het recht van eenieder op een eerlijke behandeling van zijn zaak, heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat « het gezag van het strafrechtelijk gewijsde er niet aan in de weg staat dat een partij in een later burgerlijk proces de kans moet hebben de gegevens, afgeleid uit het strafgeding, te betwisten in zoverre zij geen partij was in het strafgeding of er niet vrij haar belangen kon laten gelden» .
Binnen een systeem waarin het gezag van gewijsde in strafzaken ten aanzien de burgerlijke rechter wordt gerelativeerd uit respect voor het beginsel van de tegenspraak, is het coherent ervan uit te gaan dat die relativering moet gelden ten aanzien van alle partijen die betrokken zijn bij het nieuwe debat voor de burgerlijke rechter.
Het arrest van het grondwettelijk hof breidt de relativering van het gezag van gewijsde verder uit dan de eerdere arresten van het Hof van Cassatie (Cass., 2 oktober 1997, Arr. Cass., 1997, nr. 381; in dezelfde zin, Cass., 24 april 2006, S.05.0075.N; Cass., 7 maart 2008, C.06.0253.F).