Een advocaat verschijnt als gevolmachtigde van een partij zonder dat hij van enige volmacht moet doen blijken, behalve indien de wet een bijzondere lastgeving vereist (artikel 440, tweede lid, Ger. W).
Het mandaat ad litem (vermoeden van rechtsgeldige volmacht) van een advocaat is beperkt tot proceshandelingen. In de gevallen waarbij een advocaat, los van enige procedure voor een rechtscollege (bv. in het kader van het sluiten van een dading), optreedt als lasthebber van zijn cliënt, wordt aangenomen dat dit mandaat wordt beheerst door de regels van het gemene recht inzake lastgeving. In dat geval moet duidelijk het bewijs worden voorgelegd van het mandaat van de advocaat en van de omvang van dergelijk mandaat.
Voor het afsluiten van een akkoord buiten een gerechtelijke procedure om moet een uitdrukkelijke en bijzondere volmacht kunnen worden voorgelegd. (cfr. Cass. 18 november 1988, Arr. Cass., 1988-89, 341; Pas. 1989, I, 313) Het mandaat ad litem van een advocaat omvat immers niet (automatisch) de bevoegdheid om namens een cliënt een dading aan te gaan. In geval van betwisting moet het bewijs van dit bijzonder mandaat geleverd worden.
Indien het bijzonder mandaat van de advocaat tot het aangaan van een dading wordt betwist, draagt de advocaat de bewijslast van zijn mandaat.
Dit bewijs en het bestaan en de draagwijdte van een mandaat kan door de advocaat worden bewezen door alle middelen van recht.
Indien een lasthebber buiten voldoende vertegenwoordigingsmacht gehandeld heeft kan de rechtshandeling toch rechtstreeks toegerekend worden aan de lastgever, in de mate deze geregulariseerd wordt (artikel 1998, tweede lid, B.W.). Bekrachtiging is niet alleen mogelijk wanneer een lasthebber buiten zijn vertegenwoordigingsmacht is opgetreden, maar evenzeer wanneer die persoon zonder of op grond van een nietig mandaat optrad. Ook een schijnmandaat kan worden bekrachtigd .
Dergelijke regularisatie veronderstelt de wil tot bekrachtiging, namelijk de wil zich de handeling, die hem oorspronkelijk vreemd was, rechtstreeks toe te eigenen (vgl. B. TILLEMAN, "Lastgeving", A.PR. 1997, blz. 411, nrs. 397 e.v.). De bekrachtiging kan zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend gebeuren en het bewijs dat moet worden geleverd door diegene die de bekrachtiging inroept, kan door alle middelen van recht geleverd worden
Een bekrachtiging kan stilzwijgend geschieden. Weliswaar is dan vereist dat de bekrachtiging wordt afgeleid uit handelingen die, bij diegenen die ze stellen met zekerheid wijzen op de bedoeling om de handeling, die buiten of zonder vertegenwoordigingsmacht werd gesteld, te bekrachtigen.
Het hof weerhield evenwel de stilzwijgende bekrachtiging van het mandaat van de advocaat door de cliënt.
Een stilzwijgende bekrachtiging zal onder meer worden afgeleid uit het feit dat een bepaalde handeling geen reactie uitlokt van de lastgever, terwijl een normale zorgvuldige lastgever handelend in dezelfde omstandigheden uitdrukkelijk zou reageren tegen een dergelijk onbevoegd optreden van de lasthebber. In dat geval is er sprake van een omstandig stilzwijgen.
Wanneer men zonder voorbehoud te maken voordeel haalt of aanvaardt uit de te bekrachtigen handeling, kan hieruit een stilzwijgende bekrachtiging voortvloeien.
Door de bekrachtiging wordt de lasthebber geacht retroactief over de vereiste vertegenwoordigingsmacht te beschikken voor de bekrachtigde handeling.