Uittreksel uit het gerechtelijk wetboek:
Art. 1398.[1 De voorlopige tenuitvoerlegging van het vonnis geschiedt alleen op risico van de partij die daartoe last geeft.
Zij geschiedt zonder borgstelling indien de rechter deze niet heeft bevolen en onverminderd de regels inzake kantonnement.]1
----------
(1)<W 2015-10-19/01, art. 42, 091; Inwerkingtreding : 01-11-2015. Overgangsbepalingen : art. 50, L2>
Art. 1398/1.[1 In afwijking van [3 artikel 1397, tweede lid]3, en behalve specifieke bepalingen [2 of tenzij de rechter, ambtshalve of op verzoek van een van de partijen, bij met bijzondere redenen omklede beslissing anders beveelt,]2 [3 schorsen verzet of hoger beroep van de versteklatende partij]3 tegen het eindvonnis gewezen door de rechter van de familierechtbank de tenuitvoerlegging daarvan niet.
[2 ...]2]1
----------
(1)<W 2015-10-19/01, art. 43, 091; Inwerkingtreding : 01-11-2015. Overgangsbepalingen : art. 50, L2>
(2)<W 2017-07-06/24, art. 156, 100; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
(3)<W 2018-05-25/02, art. 55, 104; Inwerkingtreding : 09-06-2018>
Art. 1398/2.
<Opgeheven bij W 2015-10-19/01, art. 44, 091; Inwerkingtreding : 01-11-2015. Overgangsbepalingen : art. 50, L2>
Art. 1399.[1 Verzet en hoger beroep schorsen de tenuitvoerlegging:
1° van de eindvonnissen inzake de staat van personen;
2° de vonnissen uitgesproken door de rechter van de familierechtbank die zitting neemt in het kader van zaken die worden geacht spoedeisend te zijn of zaken waarvoor de spoedeisendheid wordt aangevoerd in de zin van artikel 1253ter/4, en die betrekking hebben op geschillen inzake formaliteiten betreffende de voltrekking van het huwelijk, de opheffing van het verbod op het huwelijk van minderjarigen en de toestemming daartoe;
[2 3° van de beslissingen in tuchtzaken.]2
[2 De tenuitvoerlegging van het vonnis wordt eveneens geschorst gedurende de termijn waarbinnen verzet of hoger beroep kan worden aangetekend.]2
De voorlopige tenuitvoerlegging van [2 de vonnissen bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°,]2 kan niet worden toegestaan.]1
----------
(1)<W 2015-10-19/01, art. 45, 091; Inwerkingtreding : 01-11-2015. Overgangsbepalingen : art. 50, L2>
(2)<W 2017-07-06/24, art. 157, 100; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Art. 1400.§ 1. [1 De rechter kan aan de voorlopige tenuitvoerlegging de voorwaarde verbinden dat een zekerheid wordt gesteld, die hij bepaalt en waarvoor hij, zo nodig, de modaliteiten vaststelt.]1
§ 2. De zekerheid is van rechtswege bevrijd wanneer de consignatie door de veroordeelde partij gedaan is overeenkomstig artikel 1404.
----------
(1)<W 2015-10-19/01, art. 46, 091; Inwerkingtreding : 01-11-2015. Overgangsbepalingen : art. 50, L2>
Wettelijke samenwoonst
De wettelijke samenwoning behoort, minstens in de actuele stand van de wetgeving, tot de staat van de personen (P. Senaeve en L. De Schrijver, “Art. 1475 BW” in Comm. Pers. 2013, 3-4, nr. 1; F. Swennen, “De wettelijke samenwoning en de staat van de personen”, noot onder Cass. 17 januari 2013, RW 2013-14, 906, nr. 9; G. Verschelden, Handboek Belgisch Familierecht, Brugge, die Keure, 2010, 825, nr. 1942; B. Vinck, “Overzicht van rechtspraak (2000-2012): De wettelijke samenwoning”, T.Fam. 2012, 196-197, nr. 2; T. Wuyts, “Wettelijke samenwoning”, NJW 2014, 243, nr. 2).
De organisatie van de wettelijke samenwoning als instituut impliceert dat de invulling van de levensgemeenschap in beperkte mate aan de contractuele vrijheid van de samenwoners is onttrokken.
Deze organisatie betreft zowel de relatie tussen de samenwoners onderling als die tegenover derden. De wettelijke samenwoning bepaalt de juridische toestand/ rechtspositie van de wettelijke samenwoners en zodoende hun staat (F. Swennen, Het personen- en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 286, nr. 479).
Noch de plaats van de wettelijke samenwoning in het Burgerlijk Wetboek, noch de irrelevantie van enige seksueel-affectieve verhouding of (aan)verwantschap tussen de samenwoners noch de voornamelijk patrimoniale gevolgen nemen weg dat de wetgever op basis van een persoonlijke verhouding de interne en externe rechtspositie van de wettelijke samenwoners abstract organiseert met een zekere uitsluiting van de wilsautonomie betreffende het intern en extern primair samenwoningsrecht en de dringende maatregelen na de beëindiging van de wettelijke samenwoning (F. Swennen, “De wettelijke samenwoning en de staat van de personen”, noot onder Cass. 17 januari 2013, RW 2013-14, 905, nr. 5).
Dat de wettelijke samenwoning geen band schept die evenwaardig is aan het huwelijk neemt evenmin de indeling bij de staat van de personen weg.
Daar komt bij dat de wet van 2 juni 2013 (op de strijd tegen de schijnhuwelijken en de schijn-ettelijke samenwoningen) de schijn-wettelijke samenwoning definieert als de wettelijke samenwoning waarbij de intentie van minstens één partij enkel is gericht op een verblijfsrechtelijk voordeel verbonden aan de staat van de wettelijk samenwonende (art. 1476bis BW – eigen onderlijning door het hof).
Daar waar de link tussen de schijnhuwelijken en de schijnwettelijke samenwoningen vanzelf spreekt en het niet opgaat beslissingen inzake schijnhuwelijken voorlopig uitvoerbaar te verklaren, gaat het evenmin op beslissingen inzake schijnwettelijke samenwoningen voorlopig uitvoerbaar te verklaren (P. Senaeve, “Art. 1476quinquies BW” in Comm.Pers. 2014, 5, nr. 10; P. Senaeve, “
De wet van 2 juni 2013 tot bestrijding van de schijnhuwelijken, de schijnwettelijke samenwoningen en de gedwongen huwelijken en wettelijke samenwoningen – Civielrechtelijke aspecten”, T.Fam. 2014, 2-3, nr. 2 en 11, nr. 48). 12.