Persoonsgegevens (en dus identificatie van nummerplaatgegevens bij het DIV) kunnen opgevraagd voor de inning van belastingen en retributies, maar niet voor de inning van parkeergelden gevorderd door parkeerbedrijven die gelden innen voor eigen rekening en een parking uitbaten middels een concessie waarbij de door hen geïnde bedragen niet worden doorgestort aan de gemeente maar behouden blijven aan het parkingbedrijf die in ruil aan de gemeente een concessievergoeding betaalt.
Het opvragen en verwerken van persoonsgegevens verwerking is mogelijk wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke voor de verwerking of van de derde aan wie de gegevens worden verstrekt.
Hierbij staat niet de hoedanigheid van de persoon die de gegevens opvraagt centraal. Wat van belang is, is de reden waarvoor de gegevens verwerkt worden.
De besproken wetgeving reglementeert immers alleen het doel waarvoor de gegevens verwerkt worden niet de hoedanigheid van de gebruikers. De hoedanigheid van de gebruiker is dus niet doorslaggevend en kan alleen een feitelijke garantie zijn voor de rechtmatige verwerking van de gegevens.
Wat betreft de naleving van de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer Artikel 5, eerste lid, f) van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer staat de verwerking van gegevens toe “wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke voor de verwerking of van de derde aan wie de gegevens worden verstrekt”.
Deze verwerking kan noodzakelijk zijn voor het uitbaten van betalend parkeren op de openbare weg. Bij ontstentenis van deze verwerking is het onmogelijk om de retributie te innen bij weggebruikers die niet vrijwillig betalen.
Aldus kan zou het opvragen en verwerken van deze gegevens door een private onderneming gerechtvaardigd kunnen zijn wanneer deze meewerkt aan de realisatie van het parkeerbeleid van de gemeente.
De wet voorziet wel dat dat belang niet de fundamentele rechten en vrijheden van degene die aanspraak maakt op de bescherming van de wet in het gedrang kan brengen. In huidig voorgelegd geval zag de rechtbank op dit punt geen probleem gezien er niet kon geduid welk fundamenteel recht van de burger kon geschonden zijn..
Het systeem dat door het privaat parkingbedrijf uitgewerkt werd nl. het opvragen van de gegevens door de deurwaarder in opdracht van de burgemeester, met de garantie dat de gegevens alleen gebruikt zullen worden door de deurwaarder alleen in dat particulier geval van niet-betaling, lijkt voldoende waarborg te geven voor een correcte bescherming van de privacy van de burger.
Maar het probleem stelt zich wat de naleving van het koninklijk besluit betreffende de inschrijving van de voertuigen betreft Het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen laat de verwerking voor de identificatie van personen die belastingen of retributies verschuldigd zijn wegens het gebruik van een voertuig toe.
De vraag is dus te weten of de geëiste gelden een retributie uitmaken in de zin van het koninklijk besluit.
Een retributie wordt algemeen gedefinieerd als een door de overheid opgelegde heffing als tegenprestatie voor een bijzondere dienst die zij in hun persoonlijk belang heeft geleverd. Het is duidelijk dat betaling voor parkeergelegenheid op de openbare weg een retributie kan uitmaken.
De vraag is of het een retributie blijft als deze heffing door een privébedrijf wordt opgeëist. Uit de bepalingen van de concessieovereenkomst die tussen het parkeerbedrijf en de gemeente werd afgesloten, blijkt te dezen duidelijk dat de parkeergelden direct aan het parkeerbedrijf worden betaald en behouden blijven. Eens in het jaar wordt een afrekening opgesteld van de uitbating (inkomsten en lasten) van de in concessie gegeven parkeerhavens waarbij een gedeelte van de winst van het parkeerbedrijf aan de gemeente uitbetaald wordt (artikelen 11 en 12).
De inkomsten en lasten werden te dezen in rekening gebracht zonder dat er onderscheid gemaakt wordt tussen de inkomsten en lasten die voortspruiten uit de uitbating van de parkeergelegenheid op de openbare weg. Het parkeerbedrijf wordt hier dus niet alléén belast met het innen van de parkeergelden, maar het parkeergeld is direct eigendom van het parkeerbedrijf.
De betaling aan de gemeente kan onmogelijk als een “doorbetaling” van de retributie beschouwd worden aangezien deze deel uitmaakt van het zakencijfer van een privébedrijf en met andere inkomsten gemengd wordt.
De wet en zelfs de Grondwet (artikel 173) beschouwen de retributie telkens als een manier voor een openbare instelling om geld te innen bij de burger en niet als een betaling die direct in de rekeningen van een privébedrijf belandt. Voornoemd koninklijk besluit heeft daar zeker geen afbreuk aan gedaan.
De term “retributies” waarvan sprake in artikel 6 van voornoemd koninklijk besluit kan dus niet de vorm van betaling, die het voorwerp uitmaakt van de huidige procedure behelzen. De ratio legis van het koninklijk besluit is trouwens vrij eenvoudig te begrijpen: een openbaar bestand gecreëerd voor het verwezenlijken van openbare doeleinden.
Het gebruik van de gegevens voor privébehoeften zou een expliciet reglementaire rechtvaardigingsgrond vereisen. Hieruit volgt dat het parkeerbedrijf de gegevens bij de DIV op ongeldige wijze ver kregen heeft en dat dus haar eis om die redenen niet gegrond is. [...]