Door van rijstrook te veranderen voert een bestuurder een manoeuvre uit in de zin van artikel 12.4 van de straatcode.
Door een voertuig vanuit stilstand terug in beweging te stellen, voert een (andere) bestuurder eveneens een manoeuvre uit in de zin van artikel 12.4 van de wegcode.
Er bestaat geen wettelijke basis om een hiërarchie tussen verscheidene manoeuvres te staven; de onderlinge verplichtingen van bestuurders die elk een manoeuvre uitvoeren, worden geregeld door andere bepalingen van de straatcode, en zo onder meer de voorrang van rechts- regel, waarbij het zonder belang is te weten wie als eerste een manoeuvre aanvatte nu in de verkeerswetgeving geen onderscheid gemaakt wordt tussen een eerst en een laatst begonnen manoeuvre.
Het van rechts komen van een bestuurder moet beoordeeld worden ten overstaan van de rijrichting van de voertuigen, en niet ten aanzien van de zithouding van de bestuurders (zie ook Brussel 13 februari 1991, VKJ 91 /132).
De bestuurder die voorrang moet verlenen, mag slechts verder rijden indien hij zulks kan doen zonder gevaar voor ongevallen, gelet op de plaats van de andere weggebruikers, hun snelheid en de afstand waarop ze zich bevinden. Deze verplichting van de voorrangsplichtige bestuurder is niet onderworpen aan de voorwaarde dat de voorranghebbende weggebruiker op de rijbaan een plaats bezet, die door het reglement op het wegverkeer voorgeschreven is (Cass. 22 september 1964 en 19 oktober 1964, Pas. 1965, I, 69 en 79; Brussel 15 maart 1979, RW 1980-81, 933).
De voorrangsplichtige kan alleen dan aan zijn aansprakelijkheid ontsnappen wanneer hijzelf geen enkele fout beging en de voorranghebbende weggebruiker daarentegen zijn redelijke verwachtingen in de war stuurde, in die mate dat hij voor hem een geval van overmacht betekende (zie ook Cass. 27 oktober 1975, De Verz. 1977, 441).
De bestuurder die een manoeuvre uitvoert, moet de andere bestuurders geen voorrang verlenen indien dat manoeuvre geen ongevalsrisico inhoudt (zie Mons 12 november 1993, Verkeersrecht 1995/44).