In toepassing van art. 6 van de Handelshuurwet kan de verhuurder een huurprijsherziening vragen.
Hierbij stelt zich de vraag in hoeverre de verhuurder van de rechtbank kan bekomen dat deze aan de ontvanger der registratie te Roeselare, met toepassing van art. 236 van het Wetboek der Registratierechten bevel geeft aan de verhuurder alle relevante informatie te bezorgen en eventueel afschriften, in verband met handelspanden in de omliggende straten.
Dit zou voor de verhuurder dienstig zijn om het bewijs te leveren dat de normale huurwaarde aanzienlijk gestegen is met meer dan 15%.
Volgens art. 236 W.Reg. dienen de ontvangers der registratierechten, ten verzoeke van partijen of van hun rechthebbenden, en op voorlegging van een bevel van de vrederechter, ten verzoeke van derden die een rechtmatig belang kunnen inroepen, afschriften of uittreksels af te leveren uit hun formaliteitenregister en uit verklaringen in hun kantoor geregistreerd.
Art. 22 van de Grondwet verleent iedereen het recht op eerbiediging van zijn privéleven, behoudens in de gevallen, en onder de voorwaarden, door de wet bepaald. Er kan ook nuttig worden verwezen naar de overwegingen die aanleiding gaven tot de Belgische Privacywet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.
Bijgevolg dient ook op de eerbiediging van dit recht toegezien te worden, des te meer rekening houdend met de omstandigheid dat de thans gevolgde procedure volstrekt eenzijdig is, zodat natuurlijke personen en/of rechtspersonen die voorkomen in de (overigens niet nader bepaalde) akten waarvan inzage en afschrift wordt gevorderd:
– noch vooraf ingelicht worden van huidig verzoek;
– noch achteraf van de beschikking in kennis gesteld worden.
Niets sluit in principe uit dat – eens dat deze stukken aan de openbaarheid worden prijsgegeven ingevolge de uitgevoerde aflevering van de gevraagde kopies door de bewarende ambtenaar – zij door verzoekster of derden later gebruikt zullen worden in omstandigheden die buiten het bereik van deze procedure liggen: na de aflevering kan hun verspreiding een eigen leven gaan leiden, waarop inderdaad niet de minste controle meer bestaat.
De samenstelling en het beheer van het persoonlijk vermogen behoren tot de privacy, omdat de gegevens, waarvan thans inzage én afschrift wordt gevraagd, in beginsel vertrouwelijk zijn, en uiteraard niet alle belangstellenden ook te beschouwen zijn als rechtmatige belanghebbenden.
Het komt evident voor dat de inzage door volslagen vreemden, in documenten van derden, toevertrouwd aan fiscale administraties, onder het beroepsgeheim van deze laatste, van aard kan zijn aan deze (volslagen onwetende) derden een onherroepelijk feitelijk nadeel teweeg te brengen: verzoekster zelf verwijst naar niet alleen huurprijzen, maar ook overnameprijzen, gebeurlijk in deze overeenkomsten mede vermeld.
Het finaliteitsbeginsel (het zgn. «use limitation principle»), gehanteerd in de privacywetgeving, onderstelt steeds een belangenafweging tussen twee fundamentele rechten, namelijk dit op privacy enerzijds, en dit op informatie anderzijds (A. Verbeke, «Informatie over andermans vermogen», RW 1993-94, 1129, e.v., inz. nrs. 10 e.v.).
Het belang van de informatiegaring moet in evenredigheid staan tot het beoogde doel, en dit proportionaliteitsprincipe brengt mede dat de inmenging niet verder mag gaan dan noodzakelijk in het raam van de bescherming van de op informatie aanspraakmakenden, zodat meteen de minst schadelijke weg gevolgd moet worden (A. Verbeke, o.c., RW 1993- 94, 1142).
Het rechtmatig juridisch nut – laat staan de noodzaak – van de gevorderde inzage (met afschrift) blijkt geenszins, omdat voor de door verzoekster geformuleerde finaliteit van de beoogde commerciële informatie, de openbare toegang tot andere, specifiek nuttige gegevensbanken (in casu: advies van schatters, verhuuragentschappen, makelaars ...) open blijft.
Voorts belet niets dat de verhuurder bij bepaalde eigenaars informatie gaat inwinnen.
Het kan niet de bedoeling zijn middels de voorziene procedure ieder (welbegrepen) gesprek met de buur overbodig te maken. Dee rol van de gerechtelijke overheidsdienst is in burgerlijke zaken slechts suppletief is, namelijk bij een (virtueel) geschil, quod non.
Daarenboven verleent het verzoek – in de hypothese van een inwilliging – aan de bevoegde bewaarder reeds een oneigenlijke adviesopdracht, wanneer de informatie in algemene termen wordt gevraagd zonder specificatie en waarbij de selectie aan de discretie van de administratie zou worden overgelaten.
Zulks zou geacht kunnen worden vooruit te lopen op een deskundigenonderzoek, eventueel te bevelen in het raam van een denkbare procedure tussen verzoekster en haar huurder, en bij de uitvoering van deze onderzoeksmaatregel zou de aangestelde deskundige ook een beroep kunnen doen op specifieke, al dan niet van de administratie verkregen vergelijkingspunten, deze evenwel zélf selecterende in het raam van zijn gerechtelijke opdracht, met de door partijen permanent verifieerbare objectiviteit vandien.
Wat immers vandaag zou kunnen worden beschouwd als een onschuldige voorafgaande fase in verzoeksters eigen besluitvorming, kan niet alleen ontaarden in een «documentaire voorsprong», maar ook – naar aanleiding van de onvermijdbare autoriteit die aan de selectie van de administratie zou worden verleend – in een eigensoortig voorafgaand geschil ten aanzien van het eventueel, toekomstig verweer. Men vraagt zich inderdaad af wat de reactie van de huurder zou zijn, die, met een gedocumenteerde vraag van verzoekster geconfronteerd, zijn vergelijkbare toelating tot inzage, beantwoord zou zien door een verwijzing van de administratie naar haar vorig antwoord aan verzoekster...
Het is ook twijfelachtig of de informatie zelf, inzake het in het vooruitzicht gestelde geschil, wel zo «neutraal» zal uitkomen, als thans bij een eerste lectuur onschuldig besloten zou kunnen worden, wat mede het delicate karakter van de voorgestelde oefening van verzoekster dan ook slechts beklemtoont.
Het zou een andere situatie betreffen, indien verzoekster, uitgaande van de specifieke eigenschappen van haar handelspand, bepaalde panden op het oog zou hebben, en de identiteit van de eigenaar-verhuurder zou wensen te achterhalen, om deze te kunnen benaderen met haar vraag en informatiegaring.