Krachtens art. 3, 6°, van de wet van 5 mei 2014 wordt voor de toepassing van deze wet verstaan onder kamer voor bescherming van de maatschappij: de kamer van de strafuitvoeringsrechtbank die uitsluitend bevoegd is voor interneringszaken.
Krachtens art. 11 van dezelfde wet, zoals gewijzigd door art. 152 van de wet van 4 mei 2016 «houdende internering en diverse bepalingen inzake Justitie», vindt, indien de beklaagde, de beschuldigde of inverdenkinggestelde op het ogenblik dat de internering bevolen wordt, aangehouden is of ingeval de rechter de internering met onmiddellijke opsluiting beveelt, de internering voorlopig plaats in de psychiatrische afdeling van een gevangenis.
Krachtens art. 19, eerste lid, van dezelfde wet, is de plaatsing de beslissing van de kamer voor de bescherming van de maatschappij, al dan niet bij spoedeisendheid, tot aanwijzing van één van de inrichtingen bedoeld in art. 3, 4°, b), c) en d), waar de internering ten uitvoer zal worden gelegd.
Krachtens art. 19, tweede lid, van dezelfde wet, zoals gewijzigd door art. 159 van de wet van 4 mei 2016 «houdende internering en diverse bepalingen inzake Justitie», is de overplaatsing de beslissing van de kamer voor de bescherming van de maatschappij, al dan niet bij spoedeisendheid, tot aanwijzing van één van de inrichtingen bedoeld in art. 3, 4°, b), c) en d), waarnaar de geïnterneerde persoon dient te worden overgebracht, uit het oogpunt van veiligheid of aangepaste zorg.
3. Uit deze bepalingen volgt allereerst dat de internering in de psychiatrische afdeling van een gevangenis voorlopig dient te zijn en voorts dat de kamer voor bescherming van de maatschappij specifiek en uitsluitend bevoegd is voor interneringszaken en, al dan niet bij spoedeisendheid, beslist over de plaatsing of overplaatsing in of naar één van de inrichtingen bedoeld in art. 3, 4°, b), c) en d), van de geïnterneerde.
Deze kamer is evenwel niet bevoegd om te oordelen over een eventueel in gebreke blijven van de Belgische Staat om de geïnterneerde binnen een redelijke termijn over te brengen van de psychiatrische afdeling van een gevangenis naar één van de inrichtingen bedoeld in art. 3, 4°, b), c) en d), noch over een vordering die ertoe strekt de Belgische Staat het bevel te geven daartoe over te gaan op straffen van de verbeurte van een dwangsom.