Uit het hier nog toepasselijk artikel 3, derde lid Burgerlijk Wetboek volgt dat de Belgische wetten betreffende de staat en de bekwaamheid van de personen toepasselijk zijn op de Belgen, ook wanneer zij in het buitenland verblijven, en dat de vreemdelingen in België, wat de staat en de bekwaamheid van de personen betreft, in beginsel aan hun nationale wet zijn onderworpen.
2. Het wettelijk huwelijksvermogensstelsel waaraan de zonder contract gehuwde echtgenoten onderworpen zijn, is zo nauw met de instelling van het huwelijk verbonden dat dit stelsel geacht moet worden de staat van de personen te betreffen.
Wanneer de echtgenoten bij de voltrekking van het huwelijk dezelfde nationaliteit hebben, is dit stelsel onderworpen aan de wet van de gemeenschappelijke nationaliteit.
Zo de echtgenoten bij de voltrekking van hun huwelijk een verschillende nationaliteit hebben, wordt het stelsel geregeld door de wet van de eerste echtelijke verblijfplaats.
3. Overeenkomstig artikel 1 van het Verdrag van Den Haag van 12 april 1930 nopens zekere vragen betreffende de wetsconflicten inzake nationaliteit, goedgekeurd bij wet van 20 januari 1939, hierna Haags nationaliteitsverdrag genoemd, behoort het tot de bevoegdheid van iedere staat in zijn wetgeving te bepalen wie zijn onderdanen zijn. Deze wetgeving moet door de andere staten worden erkend, voor zover zij in overeenstemming is met de internationale verdragen, de internationale gewoonte en de algemeen erkende rechtsbeginselen ter zake van nationaliteit.
Krachtens artikel 2 Haags nationaliteitsverdrag moet iedere vraag of een persoon de nationaliteit van een staat bezit, worden beantwoord overeenkomstig de wetgeving van deze staat.
Artikel 5 Haags nationaliteitsverdrag bepaalt dat een persoon die twee of meer nationaliteiten bezit, in een derde staat zal moeten worden behandeld alsof hij er slechts één had. Onverminderd de rechtsregelen die in de derde staat ter zake van het personeel statuut worden toegepast en onder voorbehoud van de geldende verdragen, zal deze staat op zijn grondgebied van de nationaliteiten, die een zodanige persoon bezit, uitsluitend erkennen hetzij de nationaliteit van het land waarin de persoon zijn gewone en voornaamste verblijfplaats heeft, hetzij de nationaliteit van het land waaraan deze persoon in de gegeven omstandigheden feitelijk het nauwst verbonden schijnt te zijn.