Het Internationaal Zeerechtverdrag stelt dat de rechtbanken van de aanhoudende staat over de strafmaat dienen te beslissen. Bij de bestarffing wordt rekening gehouden met de achtergrond van de beklaagde, de mate van verantwoordelijkheid, de voltooiingsgraad en het geweldniveau.
Piraterij is meer dan een ordinaire overval. Het misdrijf houdt immers een ernstige bedreiging voor de internationale orde en veiligheid, scheepvaart en handel op een specifieke locatie die bijzondere bescherming verdient.
Artikel 33, eerste lid, Tucht- en Strafwetboek Koopvaardij en Zeevisserij bestraft diegene die zich door bedrog, geweld of bedreigingen jegens de kapitein meester maakt van het schip.
Artikel 34, tweede lid, Tucht- en Strafwetboek Koopvaardij en Zeevisserij schrijft voor dat de in het eerste lid bepaalde straffen van toepassing zijn op de schuldigen die lichamelijke foltering hebben gepleegd.
Artikel 347bis, § 4, 2°, Strafwetboek bestraft een door die bepaling omschreven gijzeling waarbij de gijzelaars zijn onderworpen aan de handelingen bedoeld door artikel 417ter, eerste lid, Strafwetboek.
De omstandigheid dat er bij het door artikel 33, eerste lid, Tucht- en Strafwetboek Koopvaardij en Zeevisserij bedoelde misdrijf, desgevallend met de verzwarende omstandigheid van artikel 34, tweede lid, Tucht- en Strafwetboek Koopvaardij en Zeevisserij, handelingen worden gesteld als bedoeld door artikel 417ter, eerste lid, Strafwetboek, sluit de toepassing niet uit van artikel 347bis, § 4, 2°, Wetboek van Strafvordering.
Artikel 417bis, 2°, Strafwetboek omschrijft een onmenselijke behandeling als elke behandeling waardoor een persoon opzettelijk ernstig geestelijk of lichamelijk leed wordt toegebracht, onder meer om van hem inlichtingen te verkrijgen of bekentenissen af te dwingen of om hem te straffen, of om druk op hem uit te oefenen of om hem of derden te intimideren.
Artikel 417bis, 1°, Strafwetboek omschrijft als foltering elke opzettelijke onmenselijke behandeling die hevige pijn of ernstig of vreselijk lichamelijk of geestelijk lijden veroorzaakt.
Uit de in artikel 417bis, 1° en 2°, Strafwetboek gehanteerde omschrijvingen impliceert dat er bij foltering niet noodzakelijk sprake moet zijn van hevige fysieke pijn bij de slachtoffers: ook het opzettelijk toebrengen van intense psychische pijn in de zin van ernstig en vreselijk geestelijk lijden kan worden beschouwd als foltering;
Aldus kan er bij het misdrijf gijzeling ook foltering worden weerhouden worden hoewel uit niets blijkt dat de gijzelaars werden onderworpen aan een individuele fysieke tortuur wanneer er daarentegen wel sprake was van opzettelijk een extreme psychische en mentale terreur, zoals bedreigingen, vuurwapens tegen het hoofd.