Artikel 1. "Overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 91/250/EEG van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's worden computerprogramma's, het voorbereidend materiaal daaronder begrepen, auteursrechtelijk beschermd en gelijkgesteld met werken van letterkunde in de zin van de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst.".
Artikel 2." Een computerprogramma geniet bescherming indien het oorspronkelijk is in die zin, dat het een eigen intellectuele schepping van de auteur is. Om te bepalen of het programma voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt, mogen geen andere criteria worden aangelegd. De bescherming overeenkomstig deze wet wordt verleend aan de uitdrukkingswijze, in welke vorm ook, van een computerprogramma. De ideeën en beginselen die aan enig element van een computerprogramma ten grondslag liggen, met inbegrip van de ideeën en beginselen die aan de interfaces daarvan ten grondslag liggen, worden niet auteursrechtelijk beschermd.". Artikel 3. "Tenzij bij overeenkomst of statutair anders is bepaald, wordt alleen de werkgever geacht verkrijger te zijn van de vermogensrechten met betrekking tot computerprogramma's die zijn gemaakt door een of meer werknemers of beambten bij de uitoefening van hun taken of in opdracht van hun werkgever.". Artikel 4. Het morele recht wordt geregeld overeenkomstig artikel 6bis, 1, van de Berner Conventie.".
Artikel 5. "Onverminderd de artikelen 6 en 7, omvatten de vermogensrechten : a) de permanente of tijdelijke reproductie van een deel of het geheel van een computerprogramma, ongeacht op welke wijze en in welke vorm. Voor zover voor het laden of in beeld brengen, of de uitvoering, transmissie of opslag van een computerprogramma deze reproductie van het programma noodzakelijk is, is voor deze handelingen toestemming van de rechthebbende vereist;"
Artikel 6. § 1. Tenzij bij overeenkomst uitdrukkelijk anders is bepaald, is voor de in artikel 5, a) en b), genoemde handelingen, geen toestemming van de rechthebbende vereist wanneer deze handelingen voor de rechtmatige gebruiker noodzakelijk zijn om het computerprogramma te kunnen gebruiken voor het beoogde doel, met inbegrip van het verbeteren van fouten. § 2. De reproductie in de vorm van een reservekopie door de rechtmatige gebruiker van het computerprogramma mag niet worden verboden, voor zover die kopie noodzakelijk is om het programma te kunnen gebruiken. § 3. De rechtmatige gebruiker van een kopie van een computerprogramma is gemachtigd om zonder toestemming van de rechthebbende de werking van het programma te observeren, te bestuderen en uit te testen, ten einde vast te stellen welke ideeën en beginselen aan een element van het programma ten grondslag liggen, indien hij dit doet bij het rechtmatig laden of in beeld brengen, de uitvoering, transmissie of opslag van het computerprogramma. Artikel 7. "§ 1. Er is geen toestemming van de rechthebbende vereist wanneer de reproductie van de code en de vertaling van de codevorm in de zin van artikel 5, a) en b) onmisbaar zijn om de informatie te verkrijgen die nodig is om de compatibiliteit van een onafhankelijk gecreëerd computerprogramma met andere programma's tot stand te brengen, voor zover aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : a) de reproductie en de vertaling worden verricht door een persoon die het recht heeft om een kopie van het programma te gebruiken, of voor zijn rekening door een daartoe gemachtigd persoon; b) de gegevens die nodig zijn om de compatibiliteit tot stand te brengen zijn nog niet eerder snel en gemakkelijk beschikbaar gesteld voor hem; c) de reproductie en de vertaling blijven beperkt tot die onderdelen van het oorspronkelijke programma die voor het tot stand brengen van deze compatibiliteit noodzakelijk zijn. § 2. Het bepaalde in de vorige paragraaf biedt niet de mogelijkheid dat de op grond daarvan verkregen informatie : a) voor een ander doel dan het tot stand brengen van de compatibiliteit van het onafhankelijk gecreëerde programma wordt gebruikt; b) aan derden wordt meegedeeld, tenzij die mededeling noodzakelijk is met het oog op de compatibiliteit van het onafhankelijk gecreëerde programma; c) of wordt gebruikt voor de ontwikkeling, productie of het in de handel brengen van een qua uitdrukkingswijze in wezen gelijk computerprogramma, of voor andere handelingen waarmee inbreuk op het auteursrecht wordt gepleegd. § 3. Dit artikel mag niet zodanig worden toegepast dat ongerechtvaardigd nadeel voor de rechtmatige belangen van de rechthebbende ontstaat of het normale gebruik van het computerprogramma belemmerd wordt. Artikel 8. Het bepaalde in de artikelen 6, §§ 2 en 3, en 7 is van dwingend recht. Artikel 9. "De termijn van bescherming van computerprogramma's door het auteursrecht wordt bepaald overeenkomstig artikel 2 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten."
Artikel 10. "De inbreuken op het auteursrecht inzake een computerprogramma worden gesanctioneerd overeenkomstig de wet.".
Op grond van artikel 7 van het Decret d'Allarde van 2/17 maart 1791 geldt de vrijheid van beroep en bedrijf. Dit impliceert de vrijheid van mededinging. De vrijheid van de mededinging vindt een concrete toepassing in de vrijheid van kopie.
Intellectuele eigendomsrechten vormen een uitzondering op de vrijheid van handel en meer bepaald op de vrijheid van kopie. Intellectuele eigendomsrechten in het algemeen en het auteursrecht in het bijzonder kennen een monopolie toe.
Anderzijds kunnen een inbreuk op het auteursrecht, en het onterecht maken van een kopie in het algemeen, aanleiding geven tot concurrentievervalsing.
Het auteursrecht beoogt "free riding", dit wil zeggen het ongeoorloofd gebruik maken van de inspanningen tot ontwikkeling en innovatie van een ander, te voorkomen en te beteugelen.
De uitzondering op de vrijheid van handel is derhalve aan welbepaalde voorwaarden gebonden, die niet zozeer door de wet zelf ingevuld zijn, maar door rechtspraak en rechtsleer op basis van internationale verdragen en de dagelijkse praktijk bepaald zijn.
Om auteursrechtelijke bescherming te verkrijgen is het een noodzakelijke maar voldoende voorwaarde dat een voortbrengsel de uitdrukking is van de intellectuele inspanning van de maker. Er moet een aanwijsbare activiteit zijn van de menselijke geest. Tussen het werk en de auteur moet een band bestaan. De omvang van de intellectuele inspanning is niet belangrijk.
Die intellectuele inspanning is de onontbeerlijke voorwaarde om aan het werk het nodige individuele karakter te geven waardoor een vorm ontstaat.
De vorm moet de stempel van de persoonlijkheid dragen. De vorm moet zodanig beïnvloed zijn door de persoon dat het werk een eigen persoonlijk karakter vertoont (ibidem).
Artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29, omgezet in de Belgische Auteurswet, bepaalt dat de auteurs het uitsluitende recht hebben om de volledige of gedeeltelijke reproductie van hun werken toe te staan of te verbieden. De bescherming van het recht van de auteur om reproductie toe te staan of te verbieden betreft dus een „werk". Om auteursrechtelijke bescherming te genieten, moet een werk uitgedrukt zijn in een bepaalde vorm, die mededeelbaar is aan het publiek (ideeën zijn niet beschermd, maar behoren tot het publiek domein).
Bovendien moet het werk oorspronkelijk zijn.
Uit de algemene opzet van de Berner Conventie, inzonderheid van artikel 2, leden 5 en 8, ervan, volgt dat voor de bescherming van bepaald materiaal als werken van letterkunde en kunst wordt verondersteld dat het gaat om scheppingen van de geest.
Richtlijn 2001/29, die geharmoniseerde rechtsregels op het gebied van het auteursrecht vaststelt, is, zoals blijkt uit de punten 4, 9 tot en met 11 en 20 van de considerans ervan, gebaseerd op hetzelfde beginsel.
Aldus kan het auteursrecht in de zin van artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29 slechts gelden met betrekking tot materiaal dat oorspronkelijk is in die zin dat het gaat om een eigen intellectuele schepping van de auteur ervan.
De vorm mag niet ontleend zijn aan een bestaand werk en moet dus een eigen oorspronkelijk karakter hebben. De vorm moet het resultaat zijn van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes.
Drukt het werk de activiteit uit van zijn auteur? Heeft het werk een individueel karakter? Een zekere mentale activiteit is vereist, zoniet komt de persoonlijkheid van de auteur niet tot uiting in het werk.
Elementen die op zich niet origineel zijn kunnen door de wijze waarop ze samen gebracht zijn een origineel geheel opleveren.
Nieuwheid is in beginsel geen criterium om een werk auteursrechtelijk te beschermen, net zo min als omvangrijk opzoekingswerk of een grote inspanning om het werk te maken (ibidem).
Wat nieuw is, is niet automatisch origineel. Wat origineel is, kan nieuw zijn en zal vaak een aspect van nieuwheid impliceren. De twee begrippen vallen evenwel niet samen. De maker van een later werk mag nog steeds bewijzen dat zijn werk onafhankelijk van het eerste werk tot stand gekomen is.
Een origineel werk is niet vanzelfsprekend. Het is ook niet banaal. Geen auteursrechtelijke bescherming wordt verleend indien de vorm zo banaal of triviaal is dat geen creatieve arbeid van welke aard ook valt aan te wijzen.
Namaak wordt op synthetische wijze beoordeeld, zonder stil te blijven staan bij detailverschillen, die niet beletten dat een deel van of geheel de originaliteit van het oorspronkelijke werk is hernomen.
Indien beide creaties eenzelfde totaalbeeld oproepen, is er namaak of plagiaat. Hierbij moet de nadruk worden gelegd op de globale indruk die de onderscheiden werken elk afzonderlijk en in hun onderling verband opwekken. Zowel de gelijkenissen als de verschillen moeten worden bekeken, waarbij de gelijkenissen zwaarder wegen dan de
verschilpunten.
Er is sprake van namaak in geval het bestreden werk geheel of gedeeltelijk een ontlenen, een overname vormt van wat origineel is aan het werk waarvan de auteursrechtelijke bescherming ingeroepen wordt.
Er is namaak voorhanden wanneer de verschillen betreffende de aspecten die de originaliteit inhouden en dus constitutief zijn voor de bescherming, niet significant voorkomen in vergelijking met de gelijkenissen in die aspecten.