Art. 747 Ger.W. voorziet in beginsel in een kalenderregeling op verzoek van partijen in § 1 en in een gerechtelijke kalenderregeling in § 2. In beide gevallen bepaalt de rechter de datum en het uur van de pleitzitting met toepassing van art. 747, § 2, derde lid Ger.W.
Krachtens het tweede lid van voormeld art. 747, § 2 kunnen partijen in onderlinge overeenstemming afwijken van deze instaatstelling van de zaak en om de verwijzing ervan naar de rol verzoeken en, als de omstandigheden het mogelijk maken, om verdaging tot een bepaalde datum.
Krachtens het vierde lid van voormeld art. 747, § 2 staat tegen de beschikking van in staat stellen en van bepaling van de rechtsdag geen rechtsmiddel open. De rechter kan echter in geval van verzuim of verschrijving in de beschikking van het in staat stellen en van de bepaling van de rechtsdag, deze beschikking ambtshalve dan wel op, zelfs mondeling, verzoek van een partij, verbeteren of aanvullen. De beschikking wordt in het proces-verbaal van de zitting vermeld.
De griffier brengt de beschikking bij gewone brief ter kennis van de partijen en, in voorkomend geval, van hun advocaten, en bij gerechtsbrief aan de niet verschenen partij.
Hieruit volgt dat sinds de wetswijziging bij art. 10 van de wet van 26 april 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het bestrijden van de gerechtelijke achterstand en met uitzondering van de afwijking op grond van onderlinge overeenstemming in het tweede lid van art. 747, § 2 Ger.W., de rechter, ook buiten het verzoek of de aanvaarding van partijen om, een termijnregeling kan opleggen en een rechtsdag kan bepalen, eventueel deze ook verbeteren of aanvullen.
Hieruit volgt tevens dat de rechter de bepaling van de rechtsdag kan wijzigen, eventueel vervroegen, op voorwaarde dat de partijen behoorlijk op de hoogte werden gebracht van deze wijziging.