De regel le criminel tient le civil en état is van openbare orde. De regel is is vastgelegd in art. 4 Voorafgaande Titel Sv., krachtens welke de uitoefening van de burgerlijke rechtsvordering, die niet tezelfdertijd als de strafvordering voor dezelfde rechter wordt vervolgd, geschorst wordt zolang niet definitief is beslist over de strafvordering en die de rechter die van de burgerlijke rechtsvordering kennisneemt verplicht om zijn uitspraak aan te houden. Deze regel kent vele nuances.
De regel vindt slechts toepassing wanneer er gevaar bestaat voor onverenigbaarheid tussen de beslissing van de strafrechter en die van de burgerlijke rechter. Bovendien volstaat een loutere strafklacht niet, anders is het gesteld met een klacht met burgerlijke partijstelling voor de onderzoeksrechter, een onderzoek, gevoerd door het parket of het onderzoeksgerecht en de behandeling van een strafzaak voor de rechter.
Om de regel le criminel tient le civil en état is het niet noodzakelijk dat de partij, die op grond van die wetsbepaling een vordering tot het aanhouden van de uitspraak instelt, aantoont dat de misdrijven die zij aanvoert en die een weerslag kunnen hebben op de burgerlijke rechtsvordering, bewezen of zelfs nog maar aannemelijk zijn.
Edoch: (relativering)
Relativering van het strafrechtelijk gezag van gewijsde: zie Grondwettelijk Hof 14 februari 2019, met noot Joost Huysmans, Strafrechtelijk gezag van gewijsde voor burgerlijke rechter erodeert verder, De Juristenkrant, 387, 10 april 2019, pagina 8.
Samengevat:
Het gezag van gewijsde van de definitieve beslissing van de strafrechter ten aanzien van de burgerlijke rechter, dat bijdraagt tot die zorg om tegenstrijdige beslissingen te vermijden, moet evenwel worden geïnterpreteerd rekening houdend met de waarborgen van het recht op een eerlijk proces.
Gelet op het recht van verdediging en het recht van eenieder op een eerlijke behandeling van zijn zaak, heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat « het gezag van het strafrechtelijk gewijsde er niet aan in de weg staat dat een partij in een later burgerlijk proces de kans moet hebben de gegevens, afgeleid uit het strafgeding, te betwisten in zoverre zij geen partij was in het strafgeding of er niet vrij haar belangen kon laten gelden» .
Binnen een systeem waarin het gezag van gewijsde in strafzaken ten aanzien de burgerlijke rechter wordt gerelativeerd uit respect voor het beginsel van de tegenspraak, is het coherent ervan uit te gaan dat die relativering moet gelden ten aanzien van alle partijen die betrokken zijn bij het nieuwe debat voor de burgerlijke rechter.
Het arrest van het grondwettelijk hof breidt de relativering van het gezag van gewijsde verder uit dan de eerdere arresten van het Hof van Cassatie (Cass., 2 oktober 1997, Arr. Cass., 1997, nr. 381; in dezelfde zin, Cass., 24 april 2006, S.05.0075.N; Cass., 7 maart 2008, C.06.0253.F).
Zie ook noot van Monica Rodriguez onder het Valentijnsarrest: het strafgeding en de navolgende burgerlijke procedure, dan toch niet meer hand in hand? Over de verregaande relativering van het gezag van strafrechtelijk gewijsde door het Grondwettelijk Hof, T. Strafr.2019/2, 121, Jurabibliotheek.
Zie ook Stappers-arrest
In het Stappers-arrest van 15 februari 1991, juridat, Arr.Cass. 1991-92, 32 heeft het Hof van Cassatie een bres geslagen in het erga omnes-karakter van het strafrechtelijk gezag van gewijsde. Dit arrest werd meermaals bevestigd in o.a. Cass. 14 juni 1996, Arr.Cass. 1996, 589; Cass. 14 april 1994, Arr.Cass. 372; Cass. 2 oktober 1997, Arr.Cass. 1997, 889; Cass. 24 april 2006, P&B 2007, 343, noot P. Taelman en S. Voet; Cass. 7 maart 2008, AR nr. C.06.0253.F; Cass. 19 juni 2014, AR nr. F.13.0070.N.).
Aldus verhindert het strafrechtelijk gewijsde niet dat een partij in een later burgerlijk proces de mogelijkheid heeft om bepaalde elementen te betwisten die uit het strafproces zijn afgeleid, in zoverre deze partij niet bij het strafgeding was betrokken of er niet vrij haar belangen heeft kunnen doen gelden. zie ook Cass. 24 april 2006, AR nr. S.05.0075.N; P. Taelman en S. Voet, «Requiem voor het gezag van het strafrechtelijk gewijsde (noot onder Cass. 24 april 2006)», P&B 2007, (345) 348, jurabibliotheek).
Wanneer een burgerrechtelijke vordering volgt op de strafvordering kan ingevolgde het Stappers-arrest een partij die in het eerdere strafgeding niet betrokken was of er niet vrij haar belangen heeft kunnen doen gelden, niet alleen juridische, maar ook feitelijke elementen uit het strafproces betwisten.
Het grondwettelijk hof oordeelde in haar arrest van 14 februari 2019, nr. 24/2019, overweging B.11. dat de partij die tijdens een strafprocedure is veroordeeld en vervolgens is opgeroepen voor de burgerlijke rechter, in die burgerlijke procedure het bewijs kan genieten dat in diezelfde burgerlijke zaak door een derde bij de strafprocedure is geleverd ter weerlegging van elementen die worden afgeleid uit de strafprocedure.
Het strafrechtelijk gezag van gewijsde is aldus zelfs voor de beklaagde relatief in een verdere procedure voor de de burgerlijke rechter. Het strafrechtelijk gewijsde is slechts een soort «onweerlegbaar vermoeden» tegenover de beklaagde en andere personen die wél in de strafprocedure waren betrokken en daar vrij hun belangen hadden kunnen verdedigen.