Het OCMW heeft de wettelijke verplichting om de door haar gemaakte kosten te verhalen op de onderhoudsplichtigen van de door haar gesteunde persoon (art. 98, § 2, eerste lid van de Organieke wet van 8 juli 1976).
Het OCMW heeft evenwel overeenkomstig art. 100bis, § 2, eerste lid OCMW-wet de mogelijkheid om van deze verplichting af te wijken om redenen van billijkheid, op grond van een individuele en gemotiveerde beslissing;
De vraag rijst of de hoven en rechtbanken de macht hebben om de beslissing van het OCMW aangaande het niet afzien van de terugvordering om billijkheidsredenen, d.w.z. het niet aanvaarden van billijkheidsredenen, te toetsen;
Hierbij kan verwezen naar een arrest van het Hof van Cassatie van 17 april 2000 (Arr.Cass. 2000, 806), stellend dat het niet aan de rechterlijke macht behoort om te oordelen of het OCMW om redenen van billijkheid, die bij individuele beslissing worden vermeld, kon afzien van het verhaal op de onderhoudsplichtigen, nu deze onderhoudsplichtigen geen subjectief recht hebben om te worden vrijgesteld van hun wettelijke verplichting om de kosten terug te betalen, en dat de rechtbanken en de hoven op dit punt hooguit een marginaal toetsingsrecht hebben.
Dit belet niet dat de rechter dient te onderzoeken in hoeverre er een controlemacht op de aangevochten OCMW-beslissing bestaat en daaruit dan kan worden besloten tot de aanwezigheid dan wel afwezigheid van een subjectief recht in hoofde van de aangesproken onderhoudsplichtigen;
Het feit dat het criterium van de `billijkheid' een vage norm is, is op zich onvoldoende is om te besluiten dat dit een beletsel vormt voor een rechterlijke toetsing van de beslissing van het OCMW die deze norm heeft toegepast;
Uit de tekst van art. 100bis, § 2, eerste lid OCMW-wet en de ratio legis vloeit voort dat de beslissing van het OCMW om op grond van billijkheidsredenen af te zien van terugvordering van de kosten op de onderhoudsplichtigen van de gesteunde persoon, een discretionaire beslissing met beleidsvrijheid voor het OCMW inhoudt waarop de hoven en rechtbanken slechts een marginale toetsing kunnen doorvoeren;
Het feit dat een ander kind niet werd aangesproken tot terugbetaling van de kosten houdt manifest geen reden van billijkheid in om het ander kind niet aan te spreken, nu het OCMW het aangesproken kind slechts aanspreekt binnen hun `kindsdeel', hetgeen geenszins beïnvloed wordt door het al dan niet aanspreken van de andere onderhoudsplichtige;
Voor zover geregelde dronkenschap van de steuntrekkende met weerslag op de opvoeding diens kinderen met gevolg van een slechte jeugd een billijkheidsgrond zou uitmaken wordt dit niet bewezen door een echtscheidingsvonnis waarin misschien wel grieven jegens een partner werden weerhouden, maar geen feiten ten aanzien van de kinderen.
Het BW voorziet in een hiërarchie tussen de onderhoudsplichtigen van een bepaalde persoon, met name dat de verwanten en meer bepaald de kinderen voorgaan op de aanverwanten en meer bepaald de gehuwde kinderen.
Uit de art. 205 en 206 BW vloeit voort dat in het geval er onder de mogelijke aldaar vermelde schuldenaars van onderhoudsgeld meerdere gegoed zijn, de bloedverwanten gehouden zijn voor de aanverwanten.
Een minder begoede of onvindbare bloedverwant kan dan ook wettigen dat het OCMW een aanverwant kan aanspreken;
Men kan slechts worden aangesproken als onderhoudsplichtige
Hierbij stelt zich dan de vraag rijst op welke wijze deze draagkracht moet worden begroot;
Indien een gehuwd kind of behuwd kind wordt aangesproken, wordt enkel rekening gehouden met diens eigen inkomsten en mogelijkheden.
Aldus wordt als het ware fictief nagegaan wat de inkomsten en mogelijkheden van deze gehuwde persoon zouden zijn geweest indien hij niet gehuwd was;
Er anders over oordelen zou immers indruisen tegen de rangorde die tussen onderhoudsplichtigen bestaat, met name dat eerst het kind en pas in volgende rang het gehuwd kind kan worden aangesproken.
Hierbij moet ook voor ogen gehouden te worden dat het karakter van eigen recht van het verhaalsrecht van het OCMW tegen de onderhoudsplichtigen niet wegneemt dat de aangesproken onderhoudsplichtigen de aan het OCMW betaalde bedragen voor 80 % kunnen aftrekken van hun belastbare inkomsten in toepassing van art. 71, § 1, 3° WTB, hetgeen voor de onderhoudsplichtige een niet onaanzienlijke belastingbesparing had meegebracht;
De rechtbank mag verder nagaan of het OCMW met de teruggevorderde bedragen de inkomstengrenzen zoals bepaald in art. 14 van het KB van 9 mei 1984 naleeft;
Noch de wet, noch het KB van 9 mei 1984 vereisen dat de berekening van de tussenkomst van de onderhoudsplichtige enkel zou geschieden op het bedrag dat bekomen wordt door het verschil te maken tussen het belastbaar inkomen van de onderhoudsplichtige en het forfaitair vrijgesteld bedrag, maar enkel dat het resultaat van de berekening dusdanig is dat de onderhoudsplichtige niet wordt aangesproken voor een bedrag dat groter is dan het verschil tussen zijn belastbare inkomsten en het forfaitair vrijgesteld bedrag;
De rechtbank dient na te gaan welke het huwelijksvermogensrechtelijke statuut is van de onderhoudsschuld van de onderhoudsplichtige.
Een onderhoudsschuld van een kind t.a.v. zijn ouder ontstaat van zodra de band van verwantschap wordt gevestigd, d.w.z. vanaf het vaststellen van de afstamming
De onderhoudsschuld van een behuwd kind t.a.v. zijn schoonouder ontstaat van zodra het huwelijk gesloten wordt met het kind van die ouder;
Hieruit volgt dat een onderhoudsschuld van een gehuwde persoon t.a.v. een eigen ouder een voorhuwelijkse en dus eigen schuld is van het kind, terwijl een onderhoudsschuld t.a.v., een schoonouder pas vanaf het huwelijk ontstaat en dus een gemeenschappelijke schuld is nu de wet deze schuld niet als een eigen schuld kwalificeert.
Evenwel bepaalt art. 1413 BW dat een schuld aangegaan door de twee echtgenoten, zelfs in een verschillende hoedanigheid hetgeen het geval is bij een onderhoudsschuld in hoofde van kind (ex art. 205 BW), en een gehuwd kind (ex art. 206 BW) —door de schuldeiser zowel verhaald kan worden op het eigen vermogen van ieder van hen, als op hun gemeenschappelijk vermogen.