Het omzetverlies van een vennootschap waarin een zelfstandige actief is, maakt op zich geen bewijs uit van het inkomstenverlies van de zelfstandige die zichzelf uit deze vennootschap een inkomen toekent.
Dit zou wel indirect kunnen aangetoond door het bewijs van verminderde prestaties, zoals bijvoorbeeld aan de hand van de getuigschriften voor verstrekte hulp die werden afgeleverd aan de patiënten, voor een zelfstandige werkzaam in een medisch beroep.
Aldus kan bij benadering en ex aequo et bono kan het bruto-inkomstenverlies, zijnde de vergoeding die de zelfstandige van zijn vennootschap zou hebben ontvangen worden berekend op basis van de door hem geleverde prestaties op een forfaitair ex aequo et bono te bepalen bedrag.
III. Blijvende arbeidsongeschiktheid
In zijn deskundigenverslag besluit dr. L. tot een consolidatie vanaf 25 april 2008 met een fysieke invaliditeit/blijvende arbeidsongeschiktheid van 7%.
Blijvende letsels die een reële hinder betekenen zowel professioneel als extraprofessioneel last en pijn veroorzaken komen in aanmerking voor vergoeding. Deze kan bestaan uit meerinspanning, gevoelsverandering en verminderde kracht links.
Deze letsels brengen een economisch waardeverlies mee, zowel professioneel als extraprofessioneel, waardoor meerinspanningen moeten worden geleverd De basis van de appreciatie is de leeftijd van het slachtoffer op de datum van de consolidatiedatum en de weerslag van de letsels op de totaliteit van de activiteiten van het slachtoffer, waartoe de indicatieve tabel als criterium kan worden aangewend.
Hierbij dient geen beroep worden gedaan op de kapitalisatiemethode waarbij uitgegaan wordt van het reëel inkomstenverlies, wanneer er geen inkomstenverlies wordt aangetoond in de periode na consolidatie en de materiële economische schade die het slachtoffer heeft geleden en wanneer de schade vooral bestaat in het feit dat het slachtoffer ingevolge de aantasting van zijn fysiek potentieel meerinspanningen moet leveren om eenzelfde arbeidsresultaat te behalen.
De vergoeding per punt kent aan ieder slachtoffer dat zich in dezelfde omstandigheden bevindt, eenzelfde vergoeding toe, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt volgens het geslacht, de afkomst, het ras en ook niet volgens het beroep of de inkomsten van het slachtoffer.
Er is geen aanleiding om iemand met een hoog inkomen en een hoog aanzien, wiens aantasting van de fysieke integriteit niet anders is dan die van ieder ander mens die letsels heeft opgelopen naar aanleiding van een verkeersongeval – een hogere vergoeding per punt zou moeten worden toegekend. Ook voor deze mensen dient men zich voor die schade te houden aan de bedragen die als vergoeding voor materiële en morele schade vermengd worden toegekend in de indicatieve tabel die een objectief en algemeen aanvaard instrument is voor de forfaitaire begroting van de lichamelijke schade die het gevolg is van blijvende arbeidsongeschiktheid die het slachtoffer ondergaat naar aanleiding van een ongeval.