Het geschil te dezen betreft een gedeelte van de opzeggingsvergoeding die in het “zwart” werd betaald. Door de betaling van deze aanvullende opzeggingsvergoeding poogden de partijen sociale en fiscale fraude te plegen. Deze constructie was niet alleen in het voordeel van de werkgever die geen socialezekerheidsbijdragen betaalde, maar was vooral in het voordeel van de werknemers die geen belastingen betaalden en misschien zelfs ten onrechte werkloosheidsuitkeringen genoten in de periode waarop de aanvullende vergoeding betrekking had.
Ter zake werden vorderingen gesteld niet gebaseerd op de veronderstelde bedrieglijke inzichten van alle partijen, maar op het ten onrechte niet inhouden van de bedrijfsvoorheffing en de onverschuldigde betaling aan de werknemers.
De werkgever is verplicht om de bedrijfsvoorheffing in te houden, wat een loutere inningmodaliteit is. De werknemer is en blijft steeds de wettelijke belastingplichtige, terwijl de werkgever de belastingschuldige is die de terugbetaling van de bedrijfsvoorheffing van de belastingplichtige werknemer kan vorderen, zelfs wanneer de werkgever de verschuldigde bedrijfsvoorheffing nog niet heeft betaald De werkgever kan in beginsel aldus de door hem ten onrechte niet-ingehouden bedrijfsvoorheffing terugvorderen van de werknemers.
Rechtsvorderingen die uit de arbeidsovereenkomst ontstaan, verjaren één jaar na het eindigen van deze overeenkomst of vijf jaar na het feit waaruit de vordering is ontstaan, zonder dat deze termijn één jaar na het eindigen van deze overeenkomst mag overschrijden (art. 15 Arbeidsovereenkomstenwet).
Een aanvullende vergoeding bovenop de opzeggingsvergoeding die aan de werknemer (lees een aanvullende opzegvergoeding in het zwart) werd betaald is ontegensprekelijk een beëindigingsvergoeding.
Een vordering die betrekking heeft op de wettelijke inhoudingen op de opzeggingsvergoeding of de vergoeding ten gevolge van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst die de werkgever niet te gepasten tijde heeft ingehouden en niet te gepasten tijde heeft betaald aan de fiscus, kon zonder arbeidsovereenkomst niet ontstaan en is rechtstreeks gebaseerd op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Het feit waaruit de vorderingen zijn ontstaan, is het te gepasten tijde onrechtmatig niet inhouden van de bedrijfsvoorheffing die moest gebeuren op het ogenblik van de betalingen van de aanvullende vergoedingen op 25 juli 1994. Het recht tot terugvordering van de onverschuldigde betaling ontstond op het ogenblik dat de werkgever de inhouding ten onrechte niet heeft uitgevoerd en niet op het ogenblik dat ingevolge een fiscale controle het onrechtmatig niet inhouden ervan werd vastgesteld, noch op het ogenblik van de betaling aan de fiscus.
Het Hof van Cassatie oordeelde in zijn arrest van 18 december 2006 (RW 2008-09, 955) dat de rechtsvordering van de werkgever tot terugvordering van de lonen die hij onrechtmatig aan de werknemer heeft uitbetaald na het eindigen van de overeenkomst geen rechtsvordering is die in de zin van die bepaling uit die overeenkomst ontstaat. Deze zaak handelde over loon dat werd betaald voor een periode die te situeren was na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst waarbij de betaling een vergissing betrof en niet gebaseerd was op de arbeidsovereenkomst.
Aangezien de werkgever de wettelijke inhoudingen moest verrichten op het ogenblik dat de aanvullende opzeggingsvergoeding aan de werknemer werd betaald, ontstond het recht op terugvordering op dat ogenblik en niet wanneer de fraude werd vastgesteld of wanneer betaald werd aan de fiscus (contra: Arbh. Antwerpen, Afd. Hasselt 2 mei 1990, Limb. Rechtsl. 1991, 196).
Bepaalde rechtsleer gaat nog verder door aan te nemen dat art. 15 Arbeidsovereenkomstenwet niet van toepassing is op vorderingen die weliswaar uit de arbeidsovereenkomsten voortspruiten, maar pas ontstaan na het eindigen van de arbeidsovereenkomst (J. Herman, “De verjaring in het arbeidsrecht”, JTT 1984, (122), p. 125, nr. 36).
Dat kan evenwel niet aangenomen worden voor de terugvordering van onrechtmatig niet-ingehouden bedrijfsvoorheffing (of werknemersbijdragen sociale zekerheid) op een opzeggingsvergoeding, omdat de rechtsgrond van wat onrechtmatig werd betaald niet te zoeken is in een rechtsfeit daterend van na het einde van de arbeidsovereenkomst”.
Onderhavig geschil betreft aldus zonder twijfel een rechtsvordering die in de zin van art. 15 Arbeidsovereenkomstenwet ontstaat uit de arbeidsovereenkomst en er rechtstreeks op gebaseerd is, waarop de verjaringsregel van art. 15 Arbeidsovereenkomstenwet van toepassing is.
[...]