Een kwakzalver mag dus een kwakzalver worden genoemd, als je duidelijk uitlegt wat je ermee bedoelt.
Het Europees Hof en haar instellingen hebben steeds benadrukt dat de vrijheid van expressie en informatie een fundamentele pijler vormt voor een democratische rechtsstaat.
Die vrijheid houdt, volgens de Straatburgse instanties, ook in dat er plaats moet zijn voor inlichtingen en denkbeelden die ergeren, shockeren of verwarring kunnen zaaien, zolang er maar niet wordt aangezet tot racisme, haat of geweld. Zonder botsing van ideeën is er geen pluralisme, verdraagzaamheid en openheid van geest.
De vrijheid van meningsuiting wordt aldus geplaatst in het kader van de voor de democratische samenleving kenmerkende brede maatschappelijke discussie, waarin van iedere individu wordt verwacht dat hij of zij zich op een autonome wijze een mening vormt en dit op basis van de hem ter beschikking staande informatie.
De vrijheid van meningsuiting slaat in beginsel niet alleen op de vrijheid om meningen te uiten, maar ook op de vrijheid om "inlichtingen" of "informatie" te verspreiden,
De in artikel 10 EVRM gewaarborgde vrijheid van meningsuiting is echter geen absoluut recht.
Een beperking van die vrijheid is mogelijk, indien de beperking voorzien is bij wet in de materiële zin, steun vindt in een van de beperkingsgronden die zijn opgesomd in artikel 10.2 EVRM (= openbare orde, gezondheid, goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen) en indien de beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving. In tegenstelling met de Belgische Grondwet sluit het EVRM preventieve beperkingen principieel niet uit.
Een beperking van de vrijheid van meningsuiting is nodig in een democratische samenleving wanneer zij beantwoordt aan een dwingende sociale noodwendigheid, op voorwaarde dat de evenredigheid wordt geëerbiedigd tussen het aangewende middel en het beoogde doel en de beperking verantwoord is op grond van relevante en toereikende motieven. Uit de beslissing van de rechter moet niet alleen blijken dat hij het recht op vrije meningsuiting heeft afgewogen tegen de andere rechten bedoeld in artikel 10.2 EVRM, zoals het recht op goede naam, maar dat de opgelegde beperking, in acht genomen de context waarin de mening werd geuit, de hoedanigheid van de partijen en de overige bijzondere omstandigheden van de zaak, beantwoordt aan een dwingende sociale noodwendigheid en pertinent is en dat door de opgelegde beperking de evenredigheid wordt geëerbiedigd tussen het aangewende middel en het beoogde doel.
De verplichting voor de rechter om bij zijn beoordeling de mening te plaatsen in de context waarin deze wordt geuit, houdt in dat wanneer bewoordingen meerdere betekenissen kunnen hebben die betekenis in aanmerking moet worden genomen die volgt uit de inhoud en de context van de publicatie en waaromtrent diegene die aan de hand van deze publicatie een maatschappelijk debat wil aangaan, geen onduidelijkheid laat bestaan.
De uitdrukking van een negatief standpunt over de toegepaste behandelingen van een geneesheer in de uitoefening van zijn professionele activiteit maakt geen delictuele of quasi delictuele fout uit, ook al is deze kritiek in scherpe bewoordingen geformuleerd.