Wanneer de onderzoeksrechter het gerechtelijk onderzoek heeft afgerond, laat de onderzoeksrechter de partijen (verdachte en burgerlijke partij) kennis nemen van het dossier, waarna deze aanvullend onderzoek kunnen vragen. Bij gebreke hieraan, dan wel na afronding of afwijzing van het gevraagde aanvullend onderzoek, maakt de onderzoeksrechter het dossier over naar de procureur des konings. Het parket van de procureur des konings dient hierna een vordering in te stellen tot buiten vervolgingstelling (indien er geen bezwaren worden weerhouden) dat wel tot onontvankelijkverklaring van de klacht met burgerlijke partijstelling, dan wel tot verwijzing naar de correctionele rechtbank.
De raadkamer kan aanvullend onderzoek bevelen, kan tot buitenvervolgingstelling overgaan, kan het voordeel van de opschorting toestaan of kan verwijzen naar de correctionele rechtbank.
Het onderzoeksgerecht belast met de regeling van de rechtspleging oordeelt onaantastbaar over de volledigheid van het onderzoek en de raadzaamheid, de gepastheid en de noodzaak van een bijkomende onderzoeksmaatregel zoals het horen van partijen. De enkele omstandigheid dat het de door de burgerlijke partij gevraagde onderzoeksmaatregel niet beveelt omdat het oordeelt dat deze niet van aard is bij te dragen tot de waarheidsvinding, levert geen miskenning op van het recht op toegang tot de rechter en op daadwerkelijke rechtshulp.
De verwijzing naar de correctionele rechtbank is geen schuldigverklaring. De verwijzing betekent enkel dat er bezwaren bestaan tegen de verdachte, lees dat het mogelijk, maar nog zeker niet bewezen, is dat de verdachte schuldig is. Door de verwijzing zal de verdachte voor de correctionele rechtbank moeten verschijnen die in de regel met open deuren in openbare zitting en dus in aanwezigheid van de pers de zaak behandelt.
Vaak blijken personen die verwezen werden door de raadkamer onschuldig te zijn. De raadkamer heeft immers onvoldoende tijd, om de haar toegewezen zaken zeer grondig en in extenso te bestuderen, waardoor de raadkamer die meent dat een verdachte onschuldig zou kunnen zijn, de zaak toch verwijst naar de correctionele rechtbank wanneer op het eerste zicht volgens de raadkamer, na een desnoods zeer vluchtig nazicht van het dossier, het mogelijk en dus denkbaar zou kunnen zijn dat een verdachte schuldig is.
Voor de raadkamer wordt het vermoeden van onschuld als het ware omgedraaid. Dit kan tot wanhoop en wanhoopsdaad leiden van een (onschuldige) verdachte zeker omdat de verdachte aan de publieke verachting wordt blootgesteld, niet in het minst door vermeldingen in de media dat hij voor een bepaald feit wordt vervolgd en waarbij het proces in openbare zitting zal worden behandeld.
Het recht om beroep aan te tekenen tegen een beschikking tot verwijzing naar de Correctionele Rechtbank bij miskenning van de rechten van verdediging.
Tegen een beschikking tot buitenvervolgingstelling kan zowel de burgerlijke partij als het openbaar ministerie hoger beroep aantekenen.
Principieel staat tegen een beschikking tot verwijzing geen hoger beroep open voor de verdachte. Dit lijkt een fundamentele ongelijkheid.
Wat er ook van zij, artikel 135 § 2 van het Wetboek van Strafvordering geeft aan de inverdenkinggestelde het recht om toch hoger beroep in te stellen, onder meer in die gevallen waarbij de beschikking tot verwijzing onregelmatig is dan wel een verzuim of een nietigheid vertoont.
De miskenning van het recht van verdediging behoort hiertoe.
Wanneer de raadkamer de kwalificatie van een tenlastelegging wijzigt zonder de inverdenkinggestelde toe te laten hierover tegenspraak te kunnen voeren, werd het recht op verdediging geschonden en is hoger beroep voor de Kamer van Inbeschuldigingstelling mogelijk.
Aldus werd geoordeeld door het Hof van Cassatie, 23.03.2012, RW 2013-2014, kolom 653.