Antwerpen 21 november 2022, RABG 2022/19, 1462 en NjW 2023, afl. 485, 562. Met noot Guinevere Remaut, Schadevergoeding bij opzegging door consument
Samenvatting
Meerdere keukenbouwers ontvangen consumenten in hun toonzaal waarbij ze een bestelbon laten ondertekenen waarin gestipuleerd wordt dat de consument gehouden is tot een vergoeding van 30 % indien hij alsnog zou afzien van de bestelbon.
Wanneer de consumenten zich bedenken worden ze geconfronteerd met de eis om deze sommen te betalen ten belope van 30 % van de prijs van de keuken, zonder over een keuken te beschikken .
De keukenbouwer die dergelijke eisen meent te kunnen stellen moet bewijzen dat zij de consument die haar showroom bezocht op het ogenblik van de contractsluiting te goeder trouw en behoorlijk heeft geïnformeerd over haar verkoopsvoorwaarden. De verplichting in hoofde van de keukenbouwer om de consument te informeren over haar verkoopsvoorwaarden, impliceert dat zij de consument moet voorlichten over zijn rechten en plichten zoals die voortvloeien uit het contract. Een loutere vermelding op de keerzijde van de bestelbon volstaat hier niet.
In de zaak die aan Het Hof van Beroep te Antwerpen werd voorgelegd kon de keukenleveranciers dit bewijs niet leveren.
Bovendien toonde de communicatie uitgaande van de keukenbouwer nadien eerder aan dat de consument niet terdege werd geïnformeerd.
Ook al zou de keukenbouwer haar consument afdoende hebben geïnformeerd over dit beding voordat de overeenkomst werd gesloten, dan nog zou het een onrechtmatig en nietig beding betreffen (art. I.8.22° WER).
Op het ogenblik van de contract sluiting kon immers niet voorzien worden dat bij een verbreking of opzegging van de overeenkomst door de ene of andere partij, de potentiële schade die appellante zou lijden 30% bedroeg.
Ten overvloede zou ook een beding met een ongelijke schadevergoeding nietig zijn waarbij de keukenbouwer in geval deze afziet van de overeenkomst een legere vergoeding verschuldigd zou zijn dan de consument.
Artikel VI.2 van het Wetboek Economisch Recht (hierna afgekort 'WER' bepaalt dat:
"Vooraleer een consument wordt gebonden door een andere overeenkomst dan een overeenkomst op afstand cf een buiten verkoopruimten gesloten overeenkomst, of door een overeenkomst bedoeld in artikel VI.66, verstrekt de onderneming de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze de volgende informatie, indien die informatie al niet duidelijk is uit de context: (...) 7° desgevallend, de verkoopsvoorwaarden, rekening houdend met de door de consument uitgedrukte behoefte aan informatie en met het door de consument meegedeelde of redelijkerwijze voorzienbare gebruik"
De nietigheid van een onrechtmatig beding impliceert dat het betrokken beding, dat door de rechter als onrechtmatig wordt bestempeld, niet gereduceerd kan worden tot hetgeen als toelaatbaar kan worden beschouwd.
Een schadevergoeding wegens contractuele wanprestatie van de consument kan ondergeschikt niet in concreto of ex aequo et bono worden toegekend na vastgestelde nietigheid van de vergoedingsclausule van 30%
Het afschrikkend effect van de nietigheidssanctie verbonden aan een verboden beding in een consumentenovereenkomst, heeft voor gevolg dat de keukenbouwer zich in de concrete omstandigheden van deze zaak niet mag beroepen op het gemeenrecht om een schadevergoeding te bekomen van de consument.
Ten slotte maakt de inbreuk op artikel VI.2 en VI.99 door de keukenbouwer in de concrete omstandigheden van deze zaak ook een inbreuk op artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek uit omdat elke andere, normaal zorgvuldige professionele verkoper in dezelfde omstandigheden geplaatst, de consument erop diende te wijzen dat zij in geval van verbreking of opzegging van de overeenkomst gehouden zou zijn tot betaling van een forfaitaire schadevergoeding gelijk aan 30% van de totaalprijs. Een herstel in natura veronderstelt in deze dat de consument tot betaling van geen enkele vergoeding ten aanzien van de keukenbouwer gehouden is.
Tekst arrest
Meubelen De Abdij BV, [... ] appellante,
[ ... ]
1. FEITENRELAAS
[ ... ]
Op 6 april 2019 ondertekende geïntimeerde een bestelbon voor de opmeting, plaatsing en levering van een volledig ingerichte keuken voor een bedrag van 21.000 euro.
Appellante stelde een factuur op 17 mei 2019 op. Er diende een voorschot van 6.300 euro te worden betaald vóór 1 september 2019 en het saldo was betaalbaar bij levering.
Per e-mail van 31 mei 2019 liet geïntimeerde aan appellante weten dat zij de samenwerking wenste te beëindigen.
Appellante maakt aanspraak op een ver brekingsvergoeding ten aanzien van geïntimeerde.
2. BESTREDEN BESLISSING
In het bestreden vonnis werd geïntimeerde veroordeeld tot betaling aan appellante van 1.050 euro, te vermeerderen met de intresten en de gerechtskosten.
3. EISEN IN HOGER BEROEP
Appellante heeft hoger beroep aangetekend om het bestreden vonnis te horen hervormen en geïntimeerde te horen veroordelen tot betaling van 8.719,89 euro, te vermeerderen met de intresten en de ge rechtskosten.
In ondergeschikte orde vordert appellante dat geïntimeerde zou worden veroordeeld tot betaling van 5.560,43 euro, te vermeer deren met de intresten en de gerechtskosten.
[ ... ]
tegen
F.E., [ ... ] geïntimeerde,
In nog meer ondergeschikte orde vordert appellante dat geïntimeerde zou worden veroordeeld tot betaling van een schade vergoeding ex aequo et bono begroot op 30% van de prijs, te vermeerderen met de intresten en de gerechtskosten.
In uiterst ondergeschikte orde besluit appellante tot de bevestiging van het bestreden vonnis.
Bij wijze van incidenteel hoger beroep vordert geïntimeerde dat het bestreden von nis zou worden hervormd, de eis van ap pellante ongegrond zou worden verklaard en appellante zou worden veroordeeld tot betaling van de gerechtskosten.
In ondergeschikte orde vordert geïntimeerde dat het bestreden vonnis zou worden bevestigd, [... ].
4. BEOORDELING
[ ... ]
4.2. Over de gegrondheid van de hogere beroepen
Artikel 3 van de algemene voorwaarden van appellante, afgedrukt op de keerzijde van de door geïntimeerde ondertekende bestelbon, luidt als volgt: "Verbreking / Annulering - Indien de klant de overeen komst verbreekt, annuleert of indien de overeenkomst door zijn toedoen definitief geen doorgang kan vinden, is een forfaitaire verbrekingsvergoeding verschuldigd ten bedrage van 30% van het totaalbedrag van de bestelling. Indien wij zelf de overeenkomst verbreken of annuleren of indien de overeenkomst door ons toedoen definitief geen doorgang kan vinden, is de klant, voor zover deze een consument is, eveneens gerechtigd op een forfaitaire vergoeding gelijk aan 5% van het totaalbedrag van de bestelling."
Artikel VI.2 van het Wetboek Economisch Recht (hierna afgekort 'WER' bepaalt dat:
"Vooraleer een consument wordt gebonden door een andere overeenkomst dan een overeenkomst op afstand cf een buiten verkoopruimten gesloten overeenkomst, of door een overeenkomst bedoeld in artikel VI.66, verstrekt de onderneming de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze de volgende informatie, indien die informatie al niet duidelijk is uit de context: (...) 7° desgevallend, de verkoopsvoorwaarden, rekening houdend met de door de consument uitgedrukte behoefte aan informatie en met het door de consument meegedeelde of redelijkerwijze voorzienbare gebruik"
Het komt toe aan appellante om te bewijzen dat zij de consument die haar showroom bezocht op het ogenblik van de contractsluiting te goeder trouw en behoorlijk heeft geïnformeerd over haar verkoopsvoorwaarden. De verplichting in hoofde van appellante om de consument te in formeren over haar verkoopsvoorwaarden, impliceert dat zij de consument moet voorlichten over zijn rechten en plichten zoals die voortvloeien uit het contract (in deze zin: Verslag De Cooman, Parl.St. Se naat 1990-91, 1200/2-90/91, 33 en Brussel 3 mei 2002, DCCR 2003, 56, noot E. TERRYN).
Appellante bewijst in dit geval niet dat zij geïntimeerde te goeder trouw en behoorlijk heeft geïnformeerd over haar verkoopsvoorwaarden voordat de overeenkomst werd gesloten. De communicatie gevoerd tussen partijen en hun respectievelijke beweringen en stellingname nadat de overeenkomst was gesloten, bewijst dit geenszins. In tegendeel blijkt uit het e mailbericht van 4 juni 2019 dat appellante aan geïntimeerde meldt dat de "overeenkomst onmogelijk eenzijdig kan worden ontbonden" en dus zelfs na de contract sluiting artikel 3 van haar algemene voorwaarden voor geïntimeerde verzwijgt.
Gelet op de zwaarwichtigheid van het verbrekings- / opzegbeding, waarbij geïntimeerde de overeenkomst enkel kon annuleren mits betaling van 30% van de prijs, diende appellante geïntimeerde uitdrukkelijk te wijzen op deze contract voorwaarde voordat de overeenkomst werd gesloten. Een enkele verwijzing naar de op de achterzijde van de bestelbon afgedrukte verkoopsvoorwaarden van appellante volstond in de gegeven omstandigheden niet.
Appellante had perfect uitdrukkelijk kunnen vermelden boven de plaats voorzien voor de handtekening van de consument dat een verbreking of opzegging van de overeenkomst aanleiding zou geven tot een vergoeding gelijk aan de 30% van de prijs, temeer daar dit beding een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten van partijen aangezien appellante slechts een forfaitaire schadevergoeding van 5% verschuldigd is aan de consument indien zij de overeenkomst zelf verbreekt of annuleert.
Ook al zou appellante geïntimeerde afdoende hebben geïnformeerd over dit beding voordat de overeenkomst werd gesloten, dan nog zou het een onrechtmatig en nietig beding betreffen (art. I.8.22° WER). Op het ogenblik van de contract sluiting kon immers niet voorzien worden dat bij een verbreking of opzegging van de overeenkomst door de ene of andere partij, de potentiële schade die appellante zou lijden 30% bedroeg, terwijl de potentiële schade die de consument zou lijden zich beperkt tot 5% van de prijs. Zo bij voorbeeld kan de consument ingevolge of samenhangend met de overeenkomst met appellante, andere overeenkomsten heb ben afgesloten (bv met een architect of met een aannemer) waarvan de uitvoering door de verbreking of opzegging van de overeenkomst door appellante ook in het gedrang komen, derwijze dat de schade die de consument lijdt een veelvoud van 5% van de totaalprijs kan bedragen. Artikel 3 houdt een kennelijk onevenwicht in tussen de rechten en plichten van de professionele verkoper en de consument, waar de ene contractant zijn aanspraak op schadevergoeding tot 5% ziet beperkt en de andere tot 30% in geval van verbreking of opzegging van de overeenkomst door zijn medecontractant.
Krachtens artikel VI.2 WER en bij gebrek aan bewijs dat geïntimeerde naar behoren en te goeder trouw werd geïnformeerd door appellante over artikel 3 van de al gemene voorwaarden van appellante, kan geïntimeerde niet gebonden zijn door dit forfaitair schadebeding.
Bovendien is artikel 3 van de algemene voorwaarden van appellante strijdig met artikel I.8.22° WER, zodat dit beding verboden en nietig is (artikel VI.84 WER). De nietigheid van een onrechtmatig beding impliceert dat het betrokken beding, dat door de rechter als onrechtmatig wordt bestempeld, niet gereduceerd kan worden tot hetgeen als toelaatbaar kan worden beschouwd (in deze zin: R. STEENNOT, Comm. Handels- en economisch recht, "Art. VI.84 WER", nr. 12).
Appellante maakt in ondergeschikte orde aanspraak op een schadevergoeding wegens de contractuele wanprestatie van geïntimeerde, in concreto of ex aequo et bono.
Het afschrikkend effect van de nietigheidssanctie verbonden aan een verboden beding in een consumentenovereenkomst, heeft voor gevolg dat appellante zich in de concrete omstandigheden van deze zaak niet mag beroepen op het gemeenrecht om een schadevergoeding te bekomen van geïntimeerde (in deze zin: HvJ 7 november 2019, zaak C-349/18, Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS)/Mbutuku Kanyeba e.a., ECLI/ EU/C/2019/936 en Hv] 30 april 2014, zaak C-26/13, Árpád Kásler en Hajnalka Káslerné Rábai/OTP Jelzálogbank Zrt., ECLI/ EU/C/2014/282).
Bovendien heeft appellante geïntimeerde misleid in de precontractuele fase door haar niet te wijzen en te informeren over de inhoud en gevolgen van artikel 3 van haar algemene voorwaarden, wat een in breuk inhoudt op artikel VI.99 WER. Naar analogie met artikel VI.38 WER, kan geïntimeerde niet gehouden zijn tot enige vorm van schadevergoeding ten overstaan van appellante.
Ten slotte maakt de inbreuk op artikel VI.2 en VI.99 door appellante in de concrete omstandigheden van deze zaak ook een inbreuk op artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek uit omdat elke andere, normaal zorgvuldige professionele verkoper in dezelfde omstandigheden geplaatst, geïntimeerde als consument erop diende te wijzen dat zij in geval van verbreking of opzegging van de overeenkomst gehouden zou zijn tot betaling van een forfaitaire schadevergoeding gelijk aan 30% van de totaalprijs. Een herstel in natura veronderstelt in deze dat geïntimeerde tot betaling van geen enkele vergoeding ten aanzien van appellante gehouden is.
Het hoger beroep is ongegrond en het incidenteel hoger beroep is gegrond.
[ ... ]
5. BESLISSING
[ ... ]
Verklaart de hogere beroepen toelaatbaar.
Verklaart het hoger beroep ongegrond.
Verklaart het incidenteel hoger beroep gegrond.
Hervormt het bestreden vonnis en op nieuw rechtsprekende.
Verklaart de eis van appellante toelaatbaar maar ongegrond.
[ ... ]
Zie ook: H. VAN DEYNSE, “Precontractuele informatieverplichting bij algemene contractvoorwaarden”, NjW 2022, afl. 470, 772