De vergoedende interest is de intrest die wordt toegekend als een aanvullende vergoeding om het nadeel van de schadelijder te verzachten die voortspruit uit de vertraging in de uitbetaling van de schade. De interest voet wordt hierbij principieel door de rechter bepaald die niet gebonden is aan de wettelijke rente. Indien er een contractuele conventionele nalatigheidsrente wordt in rekening gebracht kan de rechter deze verminderen.
Volgens het Hof van Cassatie is de vergoeding wegens muntontwaarding een andere vergoeding voor andere schade, waardoor de rechter de schadevergoeding eerst mag aanpassen en begroten rekening houdende met de inflatie om op dit bedrag een vergoedende rente toe te staan (Cass. 07/09/2018, RW 209-2020, 349). Dit belet volgens ons evenwel niet dat de rechter in zijn beslissing een vergoedende rentevoet bepaalt die zowel rekening houdt met de muntontwaarding als met het nadeel van de vertraging in uitbetaling.
weergave van voormeld arrest
AR nr. C.17.0703.N
E.R. e.a. t/ G.M. en M.D.
I. Rechtspleging voor het Hof
Het cassatieberoep is gericht tegen de arresten van het Hof van Beroep te Antwerpen van 30 mei 2016 en 28 november 2016.
...
III. Beslissing van het Hof
Beoordeling
...
Derde onderdeel
1. De vergoedende interest vergoedt de schade die voortvloeit uit de vertraging in de schadeloosstelling, terwijl de aanpassing van de vergoeding een berekeningswijze is die wordt toegepast om rekening te houden met de vermindering van de koopkracht. Dit zijn twee verschillende correctieven, ook al houden beide verband met een tijdsverloop. De rechter kan aldus vergoedende interest toekennen op de door hem op de dag van zijn beslissing geraamde vergoeding.
In zoverre het onderdeel van een andere rechtsopvatting uitgaat, faalt het naar recht.
2. Bij het verbeterend arrest van 28 november 2016 oordelen de appelrechters dat in het beschikkend gedeelte van het arrest van 30 mei 2016 een materiële verschrijving werd begaan waar «40.000 euro» werd vermeld in plaats van «12.748,17 euro».
3. Anders dan waarvan het onderdeel uitgaat, kennen de appelrechters aldus geen vergoedende interest toe op de bedragen van 40.000 euro en 12.748,17 euro, maar enkel op het bedrag van 12.748,17 euro.
In zoverre mist het onderdeel feitelijke grondslag.