Tekst van het KB
Artikel 1. § 1. In afwijking van de wettelijke en reglementaire bepalingen en onverminderd de door de bevoegde overheid getroffen of te treffen regelingen, worden de verjaringstermijnen en de andere termijnen om een vordering in rechte in te stellen bij een burgerlijk gerecht die verstrijken vanaf de datum van de bekendmaking van dit besluit tot en met 3 mei 2020, einddatum die door de Koning bij in Ministerraad overlegd besluit kan worden aangepast, van rechtswege verlengd tot één maand na afloop van die in voorkomend geval verlengde periode.
§ 2. In de ingeleide of nog in te leiden rechtsplegingen voor de hoven en rechtbanken, met uitzondering van de strafprocedures, tenzij die enkel burgerlijke belangen betreffen, en de tuchtprocedures, met inbegrip van de ordemaatregelen, worden de termijnen van rechtspleging of om een rechtsmiddel in de zin van artikel 21 van het Gerechtelijk Wetboek aan te wenden die verstrijken gedurende de in paragraaf 1 bedoelde, in voorkomend geval verlengde periode, en waarvan het verstrijken tot verval of tot een andere sanctie leidt of zou kunnen leiden indien niet tijdig wordt gehandeld, van rechtswege verlengd tot één maand na afloop van die in voorkomend geval verlengde periode.
Indien de toepassing van het eerste lid leidt tot de verlenging van een termijn, wordt de vervaldatum van eventueel daaropvolgende termijnen van rechtswege aangepast overeenkomstig de duur van de verlenging bedoeld in het eerste lid.Indien de toepassing van het eerste of het tweede lid ertoe leidt dat de laatste termijn minder dan één maand voor de behandeling van de zaak ter terechtzitting verstrijkt, wordt die van rechtswege verdaagd naar de eerstvolgende terechtzitting een maand na afloop van de laatste termijn, waarvan de datum overeenkomstig artikel 749 van het Gerechtelijk Wetboek wordt bepaald.
De artikelen 52, eerste lid, 53, 54 en 55 van het Gerechtelijk Wetboek zijn toepasselijk.
§ 3. Indien een partij aanvoert dat de voortzetting van de rechtspleging§ 3. Indien een partij aanvoert dat de voortzetting van de rechtspleging spoedeisend is en dat vertraging gevaar oplevert, kan de rechter, op gemotiveerd, eventueel mondeling ter terechtzitting gedaan verzoek, de verlenging van de termijnen van rechtspleging bedoeld in paragraaf 2 uitsluiten.
Indien het verzoek schriftelijk wordt gedaan, wordt het terzelfdertijd medegedeeld aan de andere partijen, die schriftelijk opmerkingen kunnen bezorgen binnen acht dagen. Na het verstrijken van die termijn doet de rechter onverwijld uitspraak op stukken.
Behalve ingeval van mondeling ter terechtzitting gedaan verzoek waarover de rechter staande de zitting beslist, worden die partijen of advocaten van de beslissing bij gewone brief op de hoogte gebracht.Tegen deze beslissing staat geen enkel rechtsmiddel open.Art. 2. § 1.
Alle zaken voor de hoven en rechtbanken, met uitzondering van de strafzaken, tenzij die enkel burgerlijke belangen betreffen, die voor behandeling zijn vastgesteld op rechtsdagen die plaatsvinden vanaf de tweede dag na de bekendmaking van dit besluit tot en met 3 juni 2020, einddatum die door de Koning bij in Ministerraad overlegd besluit kan worden aangepast, en waarin alle partijen conclusies hebben neergelegd, worden van rechtswege in beraad genomen op basis van de overgelegde conclusies en stukken,zonder mondeling pleidooi.
§ 2. In elke stand van de rechtspleging kunnen de partijen gezamenlijk beslissen beroep te doen op de schriftelijke behandeling bedoeld in artikel 755 van het Gerechtelijk Wetboek
Een partij die niet kan instemmen met de toepassing van paragraaf 1,stelt de rechter daarvan schriftelijk en gemotiveerd in kennis ten laatste één week vóór de vastgestelde rechtsdag of, voor de zaken die voor behandeling zijn vastgesteld op rechtsdagen die plaatsvinden gedurende eerste acht dagen na de bekendmaking van dit besluit, ten laatste de dag voor de rechtsdag.
Deze kennisgeving gebeurt met toepassing van het informaticasysteem van Justitie bedoeld in artikel 32ter van het Gerechtelijk Wetboek of per gewone brief die per post wordt verstuurd naar of neergelegd ter griffie.
Indien alle partijen tegen de toepassing van paragraaf 1 bezwaar maken, wordt de zaak uitgesteld op onbepaalde of bepaalde datum.Indien geen enkele of ten minste één, maar niet alle partijen bezwaar maken, doet de rechter uitspraak op stukken.
Hij kan de terechtzitting laten doorgaan, eventueel via videoconferentie, de zaak uitstellen op onbepaalde of bepaalde datum, ofwel de zaak in beraad nemen zonder mondeling pleidooi, onverminderd de toepassing, in voorkomend geval, van art. 1004/1 van het Gerechtelijk Wetboek.
§ 3. Wanneer de zaak in beraad wordt genomen zonder mondeling pleidooi leggen de partijen die hun stukken nog niet ter griffie hebben neergelegd die stukken neer binnen één week na de oorspronkelijk vastgestelde rechtsdag of, in voorkomend geval, binnen één week na de kennisgeving van de beslissing van de rechter bedoeld in § 2, vijfde lid,op straffe van ambtshalve wering.
§ 4. Uiterlijk een maand nadat de zaak in beraad wordt genomen of,in voorkomend geval, uiterlijk een maand na de neerlegging van de dossiers bedoeld in paragraaf 3 mag de rechter vragen dat de partijen mondelinge ophelderingen geven, eventueel per videoconferentie, over punten die hij aanwijst. In voorkomend geval bepaalt hij daartoe een datum die door de griffier ter kennis wordt gebracht van de partijen bij gewone brief aan hun advocaten.
Heeft een partij geen advocaat dan zendt de griffier haar rechtstreeks bericht bij gerechtsbrief.
§ 5. Indien de zaak in beraad is genomen zonder mondelinge pleidooien geschiedt de sluiting van de debatten van rechtswege één maand nadat de zaak in beraad is genomen of, in voorkomend geval,één maand na de neerlegging van de dossiers bedoeld in paragraaf 3.Indien de rechter mondelinge opheldering heeft gevraagd, wordt de sluiting door hem uitgesproken op de dag waarop die opheldering is verschaft.
§ 6. De beslissingen van de rechter bedoeld in dit artikel zijn niet vatbaar voor enig rechtsmiddel.
§ 7. De termijnen bedoeld in dit artikel worden niet verlengd ingevolge artikel 1 van dit besluit.
Art. 3. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt (bekendmaking vond plaats in B.S. 09/04/2020, Ed. 2.
Art. 4. De minister bevoegd voor Justitie is belast met de uitvoeringvan dit besluit.