In artikel 7 van de arbeidsongevallenwet wordt gesteld dat het arbeidsongeval een plotse gebeurtenis veronderstelt die aan de oorzaak ligt van het letsel.
Met plotse gebeurtenis wordt een in tijd en plaats te situeren voorval bedoeld dat hic en nunc het letsel veroorzaakt. De plotse gebeurtenis hoeft niet fysiek te zijn en kan zelfs bestaan uit een psychische schok.
De cassatierechtspraak stelt dat dit niet vereist dat dit plotse element kan onderscheiden worden van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst (Cass. 19 februari 1990, JTT 1990, 264, RW 1990-91, 393, JLMB 1990, 656).
Het begrip plotse gebeurtenis is een juridisch en geen medisch begrip. Wel sluit een geleidelijk medisch proces zoals een chronische ziekte/ontsteking een plotse gebeurtenis uit.
De plotse gebeurtenis betreft een voorval, een feit dient onderscheiden van het plotse gevolg van deze oorzaak (zoals plotse pijn). Het openbasten van een zweer (appendix bv.) of het slaan van een kreet is dus geen plotse gebeurtenis.
Plots betekent juridisch "afgelijnd" in tijd en onverwachts. Dit is geen synoniem van pardoes en kan dus langer dan een seconde duren. Plots kan dus een langere tijdspanne betekenen, zonder dat hiermee de grens van chronisch mag worden overschreden. Urenlange omstandigheden op het werk die aan de oorsprong liggen van een door een infarct/letsel thuis kunnen een plotse gebeurtenis uitmaken. Plots kan dus een "halve" dag, hoogstens enkele dagen betekenen maar geen weken.
De plotselinge gebeurtenis moet geen abnormaal karakter vertonen.
Artikel 7, tweede lid bepaalt: "Het ongeval overkomen tijdens de uitvoering van de overeenkomst wordt, behoudens tegenbewijs, geacht als overkomen door het feit van de uitvoering van de overeenkomst."
Krachtens artikel 9 van die wet wordt het letsel, behoudens tegenbewijs, vermoed door een ongeval te zijn veroorzaakt, wanneer de getroffene of zijn rechthebbenden benevens het bestaan van een letsel, een plotselinge gebeurtenis aanwijzen.
De wetgever heeft geen complete bepaling van het arbeidsongeval gegeven. Deze beslissing stoelde op de bekommernis de breedst mogelijke interpretatie toe te laten met het oog op de ruimst mogelijke bescherming van de fysische integriteit van de werknemer.
De uitvoering van de gewone en normale dagtaak kan een plotselinge gebeurtenis zijn, voor zover in die uitvoering een element aanwijsbaar is dat het letsel kan hebben veroorzaakt. Het is niet vereist dat dit aanwijsbaar element te onderscheiden is van de uitoefening van de normale dagtaak of van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst.
Artikel 9 geeft zelf geen concrete inhoud aan het begrip plotse gebeurtenis.
Inzake arbeidsongevallen is het aangaande de bewijslast voldoende dat de getroffene of zijn rechthebbenden het bestaan van een letsel en van een plotselinge gebeurtenis (het bewijs moet zeker zijn) in tijd en ruimte situeerbaar, waardoor het letsel kan zijn veroorzaakt, aanwijzen (art. 870 Ger.W. en 1315 BW), zodat het letsel, alsdan met toepassing van artikel 9 Arbeidsongevallenwet, behoudens tegenbewijs, vermoed wordt door een ongeval te zijn veroorzaakt. Letsel en plotselinge gebeurtenis dienen overkomen tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst.
Om als arbeidsongeval in de zin van de Arbeidsongevallenwet te kunnen worden beschouwd is de aanwezigheid van drie constitutieve bestanddelen vereist, waarvan het bestaan door de getroffene of zijn rechthebbenden moet worden bewezen, namelijk:
a. een plotselinge gebeurtenis: het is niet vereist dat deze gebeurtenis een abnormaal karakter zou vertonen;
b. die voorvalt tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst ( en alsdan vermoed wordt te zijn overkomen door het feit van de uitvoering van de overeenkomst behoudens tegenbewijs);
c. die een lichamelijk of mentaal letsel veroorzaakt met als gevolg arbeidsongeschiktheid of de dood of ten minste geneeskundige verstrekkingen.
Het Hof van Cassatie stelt dat "de plotse gebeurtenis moet kunnen worden gesitueerd in tijd en ruimte zodanig dat zij kan onderscheiden worden van de normale gang van prestaties".
Er dient derhalve in concreto te worden nagegaan of het bewijs is geleverd dat er tijdens de uitvoering van de gewone en normale dagtaak iets kan worden vastgesteld waardoor het letsel is kunnen ontstaan.
Het letsel is het meest zekere element van het begrip "ongeval". Deze notie dient ruim geinterpreteerd.
Het letsel moet niet plotseling zijn.
Het letsel kan zich dus relatief langzaam veruitwendigen of stilaan verergeren.
Het letsel kan bestaan zowel uit fysieke als uit psychische aandoeningen van de gezondheid.
Reeds tijdens de voorbereidende werken van de wet van 24 december 1903 werd er op gewezen dat geenszins vereist was dat het letsel een traumatisch karakter zou hebben: ook een ziekte kon perfect in aanmerking komen voor vergoeding op grond van het arbeidsongevallenrecht, voor zover zij door een plotselinge en abnormale gebeurtenis werd veroorzaakt die noodzakelijk buiten het organisme van de getroffenen lag.
Er is geen sprake van een plots letsel, wel van een plots feit dat een letsel veroorzaakt. Het letsel kan lichamelijk, mentaal, inwendig of uitwendig zijn.
Uit artikel 9 Arbeidsongevallenwet blijkt dat het letsel en de plotselinge gebeurtenis onderscheiden bestanddelen zijn van het ongeval. Het "letsel" geeft aanleiding tot schadevergoeding. Het letsel is immers de schade en zonder schade geen vergoeding. De schade heeft wel een bepaalde betekenis nl. de schade die op de ene of de andere manier de fysische of mentale integriteit van de werknemer aantast. Die integriteit is aangetast zodra het letsel voor de werknemer kosten meebrengt nl. medische of farmaceutische kosten.
De bewijslast van het letsel berust op het slachtoffer.
Het letsel hoeft niet plotseling te zijn; het moet wel en enkel veroorzaakt zijn door een plotselinge gebeurtenis.
Luidens artikel 1349 BW zijn vermoedens gevolgtrekkingen die de wet of de rechter afleidt uit een bekend feit om te besluiten tot een onbekend feit. Deze gevolgtrekkingen worden luidens artikel 1353 BW, in de gevallen waarin het bewijs door vermoedens is toegelaten, aan het beleid van de rechter overgelaten, voor zover hij hierbij het wettelijk begrip "feitelijk vermoeden" niet miskent door aan bekende feiten gevolgen te verbinden die er onverenigbaar mee zijn.
Het tegenbewijs van het bij artikel 9 Arbeidsongevallenwet bedoelde wettelijk vermoeden inzake het oorzakelijk verband tussen een bewezen letsel en een plotselinge gebeurtenis, wordt slechts geleverd wanneer wordt aangetoond dat het letsel zich op dezelfde wijze zou hebben voorgedaan zonder de bedoelde plotselinge gebeurtenis ( oorzakelijkheidsbegrip).
Het is in de bewijslastverdeling de wetsverzekeraar die het tegenbewijs dient te leveren ( eventueel door middel van een onderzoek van haar inspectiediensten, ... ).
Daarnaast kan "in het kader van het door de wetsverzekeraar (wettelijk) te leveren tegenbewijs" een geneesheer-deskundige worden aangesteld.
De causaliteit tussen een feit en een letsel wordt niet opgeheven door de loutere omstandigheid dat dit feit zich ook op een ander ogenblik en zonder aanwijsbare aanleiding had kunnen voordoen. Door deze vaststelling wordt immers niet aannemelijk gemaakt dat het letsel zich, zonder de door het slachtoffer aangewezen plotselinge gebeurtenis, ook en op dezelfde wijze zou hebben voorgedaan.
Het slachtoffer moet bovendien niet aanvoeren dat de plotselinge gebeurtenis "effectief" het letsel heeft veroorzaakt, maar wel het letsel "heeft kunnen" veroorzaken.
Het slachtoffer moet bovendien niet aanvoeren dat de plotselinge gebeurtenis "effectief" het letsel heeft veroorzaakt, maar wel het letsel "heeft kunnen" veroorzaken.
Artikel 7 Arbeidsongevallenwet voert het vermoeden dat elk ongeval dat is voorgevallen tijdens de uitvoering van de overeenkomst, zal worden geacht door het feit van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst te zijn veroorzaakt.
Een fout van de werknemer, zoals bijvoorbeeld een grove onvoorzichtigheid of roekeloos gedrag, sluit de toepassing van de arbeidsongevallenwet niet uit. Alleen wanneer het slachtoffer het ongeval opzettelijk zou hebben veroorzaakt ( bijvoorbeeld automutilatie), kan er geen beroep gedaan worden op de regeling inzake arbeidsongevallen. Ook daden van agressie, vechtpartijen, intoxicatie, dronkenschap, zelfmoord (pogingen), aanranding en ongewenst seksueel gedrag op het werk sluiten de toepassing van de arbeidsongevallenwet niet uit, tenzij de arbeidsongevallenverzekeraar kan bewijzen dat de feiten niets te maken hebben met de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of dat de band met de arbeid doorbroken is.
De fout, zelfs de zware fout, van het slachtoffer sluit derhalve de kwalificatie "arbeidsongeval" niet uit. Reeds tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet van 1903 werd beklemtoond dat de wet in beginsel ook bij fout van de getroffene toepassing vindt, zelfs wanneer het een grove fout betreft.
Slechts in uitzonderlijke omstandigheden wordt van deze regel afgestapt, namelijk als de onrechtmatige handeling het verband met de uitvoering van de arbeidsovereenkomst opheft. In de praktijk blijkt een dergelijk bewijs moeilijk te leveren, aangezien de rechtspraak besluit tot een arbeidsongeval van zodra de activiteit of de inactiviteit van het slachtoffer, hoewel foutief of strijdig met de bekomen instructies, in feitelijk verband staan met het werk.
(Uitgaande van het basisbeginsel dat de zware - tot zelfs "zeer zware" - fout geen uitsluitingsgrond uitmaakt, kende de rechter ondermeer in de volgende casussen de bescherming van de arbeidsongevallenreglementering toe: niet-nakomen van de onderrichtingen en de bevelen van de werkgever of ingaan tegen een uitdrukkelijk verbod van zijnentwege; inbreuk op de bepalingen van de arbeidsovereenkomst; schending van een van de bedingen uit het arbeidsreglement; vechtpartijen; dronkenschap.)
Opzet vormt in rechte een uitsluitingsgrond. Het Hof van Cassatie geeft hieraan een vrij restrictieve inhoud, in die zin dat opzet veronderstelt dat degene die door het ongeval getroffen is, het willens heeft teweeggebracht, ook al heeft hij de gevolgen ervan niet gewild. Vanuit die optiek kan naar het oordeel van het hof zeer grove onvoorzichtigheid of volkomen roekeloos gedrag niet met opzet worden gelijkgesteld.