Samenvatting
De datum van de inleiding van de echtscheidingsprocedure geldt als de datum van vermogensrechtelijke ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel conform artikel 1278 tweede lid gerechtelijk Wetboek). Deze regel heeft evenwel een uitzondering. De regel van artikel 1278, vierde lid gerechtelijk wetboek wordt niet toegepast voor het stelsel van scheiding van goederen.
In het stelsel van scheiding van goederen kan ook de datum van feitelijke scheiding niet als refertedatum genomen.
Bij een echtscheiding van gehuwden, gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen blijft het onverdeelde huwelijksvermogen voortbestaan. Het gemeenschappelijk vermogen gaat ook in deze echtscheiding over in een postcommunautaire onverdeeldheid, net zoals bij een stelsel van gemeenschap van goederen (Cass. 5 december 2013, RABG2014, 1030, noot Reniers, Rechtspraakfiches 2014, TEP 2015, 127).
Zolang dit onverdeelde vermogen niet vereffend en verdeeld is blijven in een dergelijke scheiding de (ex-)echtgenoten delen in de inkomsten en uitgaven(artikel 577-2, § 3 BW).
Dit belet niet dat vermogensverschuivingen kunnen verrekend worden, net zoals tijdens het huwelijk. Alsdan dient toepassing gemaakt van de eventuele vereffeningsbedingen In afwezigheid van schriftelijke rekeningen krijgen de vermoedens van de verrekeningsbedingen volle uitwerking. Een dergelijk beding dient restrictief geïnterpreteerd (Antwerpen 22 december 1997, T.Not. 1999, 390; Bergen 8 juni 2010, RTDF 2011, 747, noot Baugniet; Bergen 30 juni 2014,TBBR 2016, 99, noot Deguel, Rechtspraakfiches 2016, TEP 2017, 357; Gent 25 februari 2016, TEP2016, 481, Rechtspraakfiches 2016, TEP 2017, 263; Baugniet, 2011; Declerck, 2011; Pignolet,2012; Wyart, 2013.
Toch is er kleine strekking in de rechtspraak die deze vermoedens niet al te restrictief wil interpreteren en tegenbewijs toelaat zelfs zonder geschrift (Luik 2 oktober 2012, RNB 2013, 430, noot Sterckx, TEP Rechtspraakfiches 2, 31; Luik 11 maart 2015,TBBR 2016, 94, noot Deguel, Rechtspraakfiches 2016, TEP 2017, 323; Deguel, 2011; De Page,2010; Leleu, 2015; Renchon, 2013. Deze rechtspraak wint aan belang door het nieuwe art. 1399 BW (sinds 201 stellende dat tussen echtgenoten onderling het bewijs van eigendom of schuldvorderingen mag worden geleverd door alle middelen, met inbegrip van getuigen en vermoedens en zelfs van algemene bekendheid.
Op de vorderingen tussen (ex-)echtgenoten gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen lopen er slechts interesten vanaf de ingebrekestelling (art. 1153,derde lid BW; Luik 9 november 2010, RTDF 2011, 979). Dit is niet het geval in het wettelijk stelsel, waar de interestenlopen vanaf de ontbinding van het huwelijk, zonder dat hiertoe een ingebrekestelling nodig is (art. 1436,tweede lid en 1450, tweede lid BW).