Vergoedingsrekeningen in het wettelijk stelsel en in stelsels met een gemeenschap
De verschuivingen die plaatsvinden tussen enerzijds de eigen vermogens van de echtgenoten en anderzijds het gemeenschappelijk vermogen kunnen worden gecorrigeerd na de ontbinding van het stelsel, bij de opmaak van de vergoedingsrekeningen (art. 1430, § 1, tweede lid oud BW - vanaf 1 juli 2022: art. 2.3.43, § 1, tweede lid BW).
Vergoeding is verschuldigd telkens wanneer een eigen vermogen voordeel heeft getrokken uit het gemeenschappelijk vermogen, of wanneer het gemeenschappelijk vermogen voordeel heeft getrokken uit het eigen vermogen (artikelen 1432-1438 oud BW (vanaf 1 juli 2022: artt. 2.3.44-2.3.47 BW).
Het recht op vergoeding vertrekt van de gedachte van de ongerechtvaardigde verrijking is die zin dat gewilde of ongewilde vermogensverschuivingen tussen eigen vermogen van de echtgenoten gemeenschappelijk vermogen kan gecorrigeerd.
Let wel er is geen recht op vergoeding wanneer het de bedoeling was een definitieve vermogensverschuiving tot stand te brengen (Cass. 19 januari 2009, RW 2009-10, p. 1084, noot E. Nordin; Cass. 23 oktober 2014, RW 2016-17, p. 225; Cass. 9 juni 2017, RW 2017-18, p. 1104, noot M. Aerts.).
Vergoedingsrekeningen in het wettelijk stelsel en in stelsels met een gemeenschap voor inspanningen geleverd aan een eigen goed
En wat met inspanningen die geleverd worden aan eigen goed?
Is degene die met eigen zweet inspanningen leverde aan zijn eigen goed vergoeding verschuldigd aan de gemeenschap op grond van de stelling. Immers inspanningen leveren op het eerste zicht een “aanwinst” uit voor het gemeenschappelijk vermogen en de tijd die gespendeerd wordt aan de werken verbonden aan het eigen goed lijken op het eerste zicht aldus een impliciet verlies mee te brengen voor dit gemeenschappelijk vermogen.
Het Hof van Cassatie beantwoordt deze vraag in een arrest van 9 september 2021.
In dit arrest oordeelt het hoogste rechtscollege dat de echtgenoot die tijdens het huwelijk met eigen arbeid inspanningen levert ten voordele van een eigen goed en daardoor een meerwaarde creëert, aan het gemeenschappelijk vermogen geen vergoeding is verschuldigd ingeval die inspanningen een bijdrage in de lasten van het huwelijk uitmaken.
Indien die inspanningen geen bijdrage in de lasten van het huwelijk, dan is evenmin vergoeding verschuldigd op voorwaarde dat het gemeenschappelijk vermogen daardoor geen inkomsten heeft moeten derven.
Arbeid aan eigen goed verricht buiten professionele context verrichte arbeid, zonder concrete inkomstenderving kan geen aanleiding geven tot een vergoeding.
Inspanningen die neerkomen op het vervullen van een bijdrage in de lasten van het huwelijk uitmaken, kunnen geen aanleiding geven tot een vergoedingsrecht voor het gemeenschappelijk vermogen. De huwelijkspartner die de bedoelde inspanningen levert, komt hiermee enkel tegemoet aan zijn wettelijke bijdrageplicht ((art. 1408 oud BW, vanaf 1 juli 2022: art. 2.3.25 BW).
Het verweer tegen een aanspraak van een ex huwelijkspartner die meent dat er vergoeding moet betaald worden voor eigen inspanningen aan een eigen goed kan dus bestaan uit de stelling dat de inspanning een tegemoetkoming was aan de bijdrageplicht.
Stelt zich dan de vraag wat de bijdrageplicht allemaal omvat.
De bijdrageplicht omvat onder meer alle kosten van het dagelijkse leven van het gezin (art. 1408, tweede streepje oud BW - vanaf 1 juli 2022: art. 2.3.25, § 1, 2° BW). De vraag beantwoorden in hoeverre inspanningen aan een eigen goed een tegemoetkoming uitmaken aan de bijdrageplicht vergt een voorafgaand antwoord op de vraag hoe en waarvoor het onroerend goed wordt aangewend. Dit is natuurlijk het geval wanneer het eigen goed wordt aangewend als gezinswoning onafgezien van de omvang, onafgezien of het gaat om onderhoudswerken of instandhoudingswerken.
De bijdrageplicht slaat in het algemeen op de wettelijk niet omschreven lasten van het huwelijk en aldus de gemeenschappelijke lasten of schulden.
Een tweede mogelijkheid van verweer kan bestaan uit de overweging dat er van verarming geen sprake kan zijn zonder inkomstenderving. In dit geval kan er dus ook geen vordering worden ingesteld voor de verarming van het gemeenschappelijk vermogen.
Zo is er sprake van inkomstenderving indien de huwelijkspartner verlof zonder wedde neemt om werken uit te voeren aan een eigen goed of bijvoorbeeld deeltijds gaat werken teneinde in de vrij gekomen tijd werken aan een eigen goed uit te voeren.
Een derde verweer kan bestaan uit het argument dat de arbeid werd uitgevoerd naast de normale dagtaak.
Naast de normale dagtaak werken uitvoeren, ook al is dit op een professionele basis (zie Cass. 29 juni 2017 stellende dat de werkkracht van een echtgenoot en de daaraan verbonden waarde eigen is), impliceert geen inkomstenderving.
Buiten professionele context geleverde inspanningen of arbeid hebben geen afzonderlijke vermogenswaarde. Behoudens artikel 221 oud BW, bestaat er geen wettelijke verplichting voor de echtgenoten om hun werkkracht aan te wenden ten behoeve van het gemeenschappelijk vermogen. Zie ook Cassatie 9 september 2021: Professionele arbeid leidt tot gemeenschappelijke inkomsten (art. 1405, § 1, 1 oud BW - vanaf 1 juli 2022: art. 2.3.22, § 1, 1° BW) maar buiten professionele context verrichte inspanningen of arbeid heeft (tenzij daar waar ze overeenstemmen met de bijdrageplicht) geen gemeenschappelijke vermogenswaarde.
Vergoedingsrekeningen in het wettelijk stelsel en in stelsels met een gemeenschap voor inspanningen geleverd aan het eigen goed van de andere echtgenoot
Inspanningen geleverd door een huwelijkspartner aan een eigen goed van een andere partner wordt eveneens geregeld volgens zelfde beginselen. Deze inspanningen geven geen aanleiding tot vergoeding aan het gemeenschappelijk vermogen indien de inspanningen of arbeid een bijdrage in de lasten van het huwelijk uitmaken (Cass. 9 september 2013, RNB 2014, p. 748, noot Y.-H. Leleu, RTDF 2014, p. 368, NFM 2014, p. 136, noot A. Van Thienen, TBBR 2014, p. 202, noot N. Torfs en T.Fam. 2016, p. 56, noot J. Du Mongh; Cass. 30 januari 2014, T.Not. 2014, p. 468, NFM 2014, p. 138, noot A. Van Thienen, RAGB 2014, p. 1037 en T.Fam. 2014, p. 57, noot J. Du Mongh; Cass. 29 juni 2017, T.Fam. 2019, p. 101, noot J. du Mongh, RCJB 2020, p. 105, noot Ph. De Page en Cass.9 september 2021, C.21.0017.N).
Heeft het gemeenschappelijk vermogen bij werken uitgevoerd door een echtgenoot aan het onroerend goed van de andere echtgenoot inkomsten moeten derven, dan is aan dit verarmde gemeenschappelijk vermogen vergoeding verschuldigd door het vergoedingsplichtige verrijkte eigen vermogen van de echtgenoot-eigenaar.
Werk dat buiten de normale professionele context werd geleverd geeft geen aanleiding tot vergoeding.
Vergoedingsrekeningen in het wettelijk stelsel en in stelsels met een gemeenschap voor inspanningen geleverd aan een gemeenschappelijk goed.
- Werken uitgevoerd aan een gemeenschappelijk goed geeft geen recht op vergoeding zoals verschuldigd aan het gemeenschappelijk vermogen want het gemeenschappelijk vermogen is niet verarmd.
- Werken uitgevoerd aan een gemeenschappelijk goed geeft geen recht op vergoeding voor de echtgenoot die de werken uitvoert. Dit is een nakoming van een bijdrageplicht in natura. Dit is zo wanneer de werken worden uitgevoerd in een professionele context (want de inkomsten zijn gemeenschappelijk). Dit is ook zo voor werken uitgevoerd buiten een professionele context .
- Het leveren van (arbeids)prestaties ten voordele van (aanwinsten) van de gemeenschap maakt immers de essentie uit van de bijdrageplicht en maakt tevens een last uit van het huwelijk.
Werken aan de woning van de andere partner in het kader van scheiding van goederen of wettelijke samenwoning.
Voor deze werken wordt teruggevallen op de vermogensverschuiving zonder oorzaak indien de werken de bijdrage in lasten van het huwelijk of samenwonen overtreffen.
zie: A. Van Thienen, De klussende homo economicus in partnerrelaties. Wanneer is vergoeding verschuldigd door of aan de partner die zelf de handen uit de mouwen steekt?, RW 2021-2022, 1611;