Toerekenbaarheid van de niet-nakoming
Uittreksel uit het (nieuw) BW
"Art. 5.225. Definitie van toerekenbaarheid
De niet-nakoming is aan de schuldenaar slechts toerekenbaar, indien hem een fout kan worden verweten of indien hij hiervoor krachtens de wet of een rechtshandeling moet instaan.
Onverminderd artikel 5.72 en de regels eigen aan de buitencontractuele aansprakelijkheid, wordt de fout beoordeeld volgens het criterium van een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden geplaatst.
Commentaar (bron: Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek)
Art. 5.225. (nieuw) BW stelt dat de niet-nakoming aan de schuldenaar slechts toerekenbaar is, indien hem een fout kan worden verweten of indien hij hiervoor krachtens de wet of een rechtshandeling moet instaan.
Onverminderd artikel 5.72 en de regels eigen aan de buitencontractuele aansprakelijkheid, wordt de fout beoordeeld volgens het criterium van een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden geplaatst."
Ons verbintenissenrecht gaat uit van het schuldbeginsel. Het loutere feit van een niet-nakoming is, in beginsel, onvoldoende om de aansprakelijkheid van de schuldenaar aan te nemen. De niet-nakoming moet aan de schuldenaar verwijtbaar of toerekenbaar zijn. Treft hem geen verwijt, omdat bv. de niet-nakoming het gevolg is van overmacht, dan hoeft hij de gevolgen daarvan niet te dragen.
De schuldenaar treft dus geen aansprakelijkheid in de gevallen waar de niet-nakoming niet aan zijn schuld is te wijten.
De oorzaak voor de niet-nakoming mag echter niet binnen de risicosfeer van de schuldenaar vallen.
Dit zal het geval zijn wanneer de wet de schuldenaar aansprakelijk stelt zonder dat een persoonlijke fout moet worden aangetoond. Te denken valt aan een daad van een hulppersoon die de schuldenaar voor de uitvoering van de verbintenis heeft ingeschakeld (zie art. 5 229 (nieuw) BW). Indien de tekortkoming aan deze hulpersoon te wijten is, dan treft de debiteur weliswaar geen persoonlijke schuld, maar komt deze omstandigheid toch voor zijn rekening. Het is ook mogelijk dat de niet-nakoming voor risico komt van de schuldenaar wegens een daartoe gestelde rechtshandeling (bv. het verstrekken van een garantie).
Kortom, de schuldenaar kan niet aangesproken worden voor de niet-nakoming indien hem ter zake
1) geen persoonlijke schuld valt te verwijten en
2) de niet-nakoming niet te wijten is aan een oorzaak die voor zijn rekening komt.
Art. 5.225. (nieuw) BW tweede lid beoogt, naar geldend recht, het foutcriterium te verankeren. Er wordt bovendien verwezen naar artikel 5.72 (nieuw) BW van het voorstel (dat het onderscheid maakt in het contractenrecht tussen inspannings- en resultaatsverbintenissen, aangezien de loutere niet-nakoming een fout doet vermoeden bij die laatste) en naar de regels eigen aan de buitencontractuele aansprakelijkheid (die in voorkomend geval het foutcriterium kunnen verfijnen).