De bestemming van de gelden voortkomende uit een levensverzekering ten voordele van minderjarige kinderen na het overlijden van een ouder.
Een ouder heeft behoudens het hierna bepaalde, wettelijk geen voorafgaandelijke machtiging van de Vrederechter nodig om beschikbare gelden af te halen van een zicht- of spaarrekening op naam van de kinderen.
Voor zover het gaat om fondsen die een minderjarige ontvangt als begunstigde van een levensverzekering en voor zover deze begunstiging via de levensverzekering een beding ten gunste van een derde uitmaakt, verkrijgt deze derde (de minderjarige) een eigen recht op dit kapitaal; het komt hem toe zonder omweg via het vermogen van de verzekeringsnemer en dus ook principieel los van zijn nalatenschap.
Dit heeft tot gevolg dat dit kapitaal niet geblokkeerd moet worden krachtens artikel 776 BW en dat er voor de minderjarige onder ouderlijk gezag geen extern toezicht bestaat noch voor wat betreft de ontvangst en de kwijting van het kapitaal noch voor wat betreft de plaatsing van een bankrekening.
Dit impliceert ook dat geen machtiging van de Vrederechter noodzakelijk is behoudens in het geval de aanvaarding van de begunstiging (de onrechtstreekse schenking) door de ouder, namens de minderjarigen; in dit opzicht dient gewezen te worden op artikel 935 BW dat voorziet dat een schenking aan een niet-ontvoogde minderjarige kan worden aangenomen door de langstlevende ouder zodat geen machtiging vereist is; ook artikel 378 § 1 BW verwijst naar de toepassing van artikel 935, 3de lid BW.
Er anders over oordelen zou een risico inhouden dat als reactie op deze onzekere situatie nalatenschappen waarin minderjarigen onder ouderlijk gezag gerechtigd zijn systematisch worden geblokkeerd tot minnelijke verdeling overeenkomstig artikel 1206 Ger.W. met alle hiermee gepaard gaande kosten en tijdsverloop vandien (Professor G. Verschelden, actuele problemen inzake machtiging in het raam van het ouderlijk goederenbeheer, nr. 10 ev., pagina 271 en ev.).
In de mate immers dat de verzekeringsnemer in de aanduiding van de begunstigde niet afwijkt van de wettelijke erfopvolging hetgeen het geval is wanneer de levensverzekering als begunstigde alle kinderen aanduidt, ook zijn wettelijke erfopvolgers zijn, zijn echter de regels met betrekking tot de vereffening-verdeling van de nalatenschap onverkort van toepassing en derhalve ook artikel 776 BW (professor Swennen, “Gelden van minderjarigen: knelpunten van de voogdijwet 2001 en de reparatiewet voogdij 2003”, Tijdschrift van de Vrederechters, 2005, pagina 318 ev.).
In dat geval dient het gelijke aandeel van elk der minderjarigen te worden gelijkgesteld met fondsen en waarden die rechtstreeks uit de nalatenschap worden verkregen zodat na uitkering van de levensverzekering het aandeel van elk der kinderen worden gestort op een spaarrekening op naam van elk der betrokken minderjarigen voorzien van de onbeschiktbaarheidsclausule zodat deze gelden tot hun meerderjarigheid enkel mits machtiging van de Vrederechter kunnen worden afgehaald.
Maar wanneer in een levensverzekering als rechthebbenden louter vermeld staat: “alle minderjarige kinderen” kan de rechtbank niet uitmaken hoe de kwestige levensverzekering in rechte dient benaderd te worden; werd bijvoorbeeld het bedrag ervan aangegeven in de successie?
In elk geval moeten de minderjarigen over dit tegoed, waaruit bovendien een belastingsschuld moet worden betaald, en tot de betaling waarvan de ouder absoluut geen machtiging behoeft, kunnen beschikken zodat de betrokken financiële instellingen dit tegoed dienen te deblokkeren.
Wat pensioenrekeningen betreft met hieraan gekoppelde levensverzekeringen, betreft een dergelijk tegoed gelden die rechtstreeks afhangen van de nalatenschap en zich derhalve bevinden op een rekening van de erflater, zodat het bedrag hiervan dient overgeschreven te worden op een onbeschikbaar te maken rekening van de minderjarige.
Het tegoed op de gewone lopende rekeningen, dient op naam van de minderjarige erfgename geplaatst te worden op een onbeschikbaar te maken rekening.
Wanneer een ouder verzoekt om deze laatste gelden te plaatsen op naam van elk der kinderen bij een bepaalde bank op een geopend spaarboekje, voorziet de wet geen noodzakelijke machtiging van de Vrederechter.
De desbetreffende bank zal zich dienen te schikken naar de wensen van de overlevende ouder.
Voor de vervreemding van onroerende goederen heeft de langstlevende ouder hoe dan ook de machtiging van de Vrederechter nodig.
Wanneer er een quasi waardeloze inboedel overblijft na het overlijden van een ouder die niet meer met de langstlevende ouder samenwoont, kan de Vrederechter machtiging verlenen om deze te vervreemden, te verwijderen en/of te liquideren wanneer uit de lezing van de inventaris blijkt dat deze zo goed als waardeloos is.
Deze machtiging dient bij marginale toetsing het belang van de minderjarige.