Krachtens art. 41, eerste lid van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, treedt de verzekeraar die de schadevergoeding heeft betaald, ten belope van het bedrag van die vergoeding in de rechten en rechtsvorderingen van de verzekerde of de begunstigde tegen de aansprakelijke derden.
Deze bepaling verzet er zich niet tegen dat de rechter, onder voorwaarde van de daadwerkelijke betaling aan het slachtoffer, de vrijwaringsvordering inwilligt van de veroordeelde verwerende partij op de hoofdvordering of haar verzekeraar ten aanzien van de medeaansprakelijke.
Voorwaarden:
– de vordering tot vrijwaring van de verweerster slechts wordt ingesteld voor zover zij de schuld waartoe zij wordt veroordeeld, aan de benadeelden moet betalen;
– zij in dat geval slechts door die betaling op grond van voormeld art. 41, eerste lid, in de rechten van haar verzekerde wordt gesubrogeerd;
– de vordering tot vrijwaring slechts wordt ingesteld voor zover deze subrogatie heeft plaatsgevonden;
– het kenmerkende van iedere vordering tot vrijwaring precies de voorwaardelijke aard ervan is.
Wanneer de schade is veroorzaakt door de samenlopende fouten van verschillende personen, staat het aan de rechter om, in de verhouding tussen degenen die deze fouten hebben begaan, te oordelen in welke mate de fout van ieder van hen heeft bijgedragen tot de schade en op basis daarvan het aandeel in de schade te bepalen dat een van de daders die de schadelijder heeft vergoed, van de anderen kan terugvorderen.
6. Het algemeen rechtsbeginsel “fraus omnia corrumpit”, dat eraan in de weg staat dat het bedrog de dader voordeel verschaft, sluit niet uit dat de persoon die ten opzichte van het slachtoffer aansprakelijk is voor het opzettelijk misdrijf, begaan door een persoon voor wie hij instaat, ten aanzien van de mededader aanspraak kan maken op diens aandeel in de schade.
(Cass. 16 mei 2011, R.W. 2013-2014, 304).
Zie ook het Artikel - Betaling met subrogatie (artikelen 5.217 en volgende) in het (nieuw) BW