Het Grondwettelijk Hof citeert de wetgever in haar arrest van 10 december 2014 waarin letterlijk te lezen staat:
"Met de goedkeuring van de wet van 20 december 2002 wilde de wetgever reageren op klachten tegen incassobureaus waarop ondernemingen en leveranciers herhaaldelijk een beroep doen.
'Incassobureaus treden veelal op door middel van dreigbrieven en -telefoons. De driestheid van hun optreden leidt maar al te vaak tot manifeste intimidatiepraktijken. Een veel voorkomende klacht betreft het dreigen met invorderingsmaatregelen waartoe zij geen enkele bevoegdheid hebben, zoals de inbeslagneming van de goederen van de schuldenaar. Soms proberen incassobureaus ook de betaling van de invorderingskosten door de schuldenaar te verkrijgen, ook al wordt dit door de wet verboden.
De praktijk van de invordering van schulden tegen betaling is zeer betwistbaar. Incassobureaus gaan over tot de invordering van schulden zodra zij daartoe van een klant opdracht hebben gekregen. De vraag of de schuld wel enige grondslag heeft, komt daarbij niet aan de orde.
Het nefaste gevolg daarvan is dat consumenten zodanig onder druk worden gezet dat zij, onzeker over de rechten die zij kunnen doen gelden, uiteindelijk tot betaling overgaan. Zo komt het zelfs voor dat betaling wordt geëist van producten die niet eens werden besteld.'"
Incassokantoren verenigd in de vzw “Belgische Vereniging van Incasso-ondernemingen” , zijn een procedure gestart voor het grondwettelijk hof teneinde te bekomen dat zij zelf brieven zouden mogen versturen om verjaringen tegen te gaan en verder de zelfde bevoegdheden zouden krijgen als advocaten.
In het arrest van 10 december 2014 heeft het Grondwettelijk Hof de incassokantoren teruggefloten. Incassokantoren verloren hun proces. Noch de wetgever, noch het grondwettelijk Hof hebben vertrouwen in deze kantoren. Het hoogste rechtscollege van België dat de opdracht heeft de wetten aan de grondwet te toetsen , bevestigt dat de consument minder zekerheid heeft en minder beschermd wordt en minder zekerheden heeft wanneer deze betaalt aan incassokantoren in plaats van aan advocaten en gerechtsdeurwaarders en dat incassokantoren door de wetgever zelf minachtend en wantrouwend bekeken worden door hun slechte reputatie.
Ondertussen hebben stilaan ook de consumenten hun vertrouwen in deze kantoren verloren zie bv.
http://www.test-aankoop.be/forum/Topic/548328
Als schuldenaar dient u zich nooit te laten intimideren door een incassokantoor. In de regel betekent een brief van een incassokantoor niets meer dan een intimidatie en mag een consument of onderneming die een dergelijke brief krijgt in de regel veronderstellen dat er niet tot procedure wordt overgegaan.
Dus eigenlijk is een brief van een incassokantoor voor degene die hem ontvangt zeer goed nieuws, met name dat er met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid nooit zal geprocedeerd worden en dat het gewoon blijft bij brieven. Soms schakelen incassokantoren over op telefoneren. Haak dan in en spreek niet met hen. Soms sturen ze een zogenaamde inspecteur op huisbezoek. Die kerels hebben geen enkele bevoegdheid. U heeft het recht hen de deur te wijzen. Laat ze nooit binnen.
De wetgever en het grondwettelijk hof hebben met zoveel woorden en zelfs uitdrukkelijk hun wantrouwen over deze incassokantoren geuit en de slechte reputatie van de incassokantoren bevestigd.
Het argument van de incassokantoren dat zij juist zorgen voor minnelijke regelingen en aldus kosten vermijden voor de schuldeiser en de schuldenaar is onjuist. Immers ze vermijden geen procedures, ze komen in de regel enkel tussen in die dossiers waarvoor de schuldeisers niet willen procederen voornamelijk omdat de bedragen te klein zijn, de schuldvorderingen verjaard zijn, betwist zijn of de schuldenaars onvermogend zijn. In een aantal gevallen gaat het dus om intern reeds afgeschreven of verloren gewaande vorderingen.
De meerwaarde voor de schuldeiser is al evenzeer bedenkelijk omdat deze zijn reputatie aldus te grabbel gooit aan incassokantoren die een volgens de wetgever zelf kwalijke reputatie hebben.
Incassokantoren vorderen niet alleen sommen in waarvoor schuldeisers geen rechtsvorderingen willen of kunnen instellen, zij trachten ook betwiste vorderingen te innen en nog erger verjaarde schulden te innen.
Met alle mogelijke dreigementen, trachten ze een schulderkenning of een betaling te bekomen, hoe klein ook. Tot voor kort werd aangenomen dat een betaling van een natuurlijke schuld de betaling van een natuurlijke schuld inhield waardoor het voordeel van de verjaring verviel.
Door een baanbrekend arrest van het Hof van Cassatie lijkt hier verandering in te komen.
Het Hof van Cassatie oordeelde in haar arrest van 29/11/2013, RW 2014-2015, 939 dat wanneer een schuldenaar onder dwang een verjaarde schuld betaald of erkend die erkenning of betaling niet bindend is voor de schuldenaar en dat elke aldus onder dwang gedane betaling kan worden teruggevorderd.
Kan de druk die incassokantoren wordt uitgeoefend afpersing uitmaken?
De druk die incassokantoren uitvoeren kan de grens van het rechtmatige overschrijden.
De bestanddelen van afpersing bestaan enerzijds in het zich toe-eigenen van andermans goed of van een onrechtmatig voordeel ten nadele van een derde en, anderzijds, een al even onrechtmatige dwang, aangezien die erin bestaat de toestemming van het slachtoffer door geweld of bedreiging ongeldig te maken.
Het voormelde onrechtmatige voordeel houdt niet op onrechtmatig te zijn enkel omdat de dader van de feiten meent dat dit voordeel hem verschuldigd is.
Het geldbedrag waarvoor een schuldeiser een schuldvordering op zijn schuldenaar heeft, is geen goed dat de schuldeiser toebehoort. Dat bedrag kan immers enkel het voorwerp uitmaken van een vorderingsrecht van de schuldeiser op het vermogen van de schuldenaar. Het feit dat de dader zich vanwege het slachtoffer een geldbedrag toe-eigent omdat dit bedrag hem verschuldigd is en hem dus "toekomt", sluit dan ook het bestaan van het materiële constitutieve bestanddeel van het misdrijf afpersing niet uit, evenmin als van een ander vermogensmisdrijf zoals diefstal of oplichting.
Het met dwang nagestreefde voordeel verliest niet zijn onrechtmatig karakter door de enkele omstandigheid dat de dader op dit voordeel recht meent te hebben.
Aldus kan afpersing ook weerhouden worden wanneer de dader (ten onrechte) meent recht te hebben op een betaling. Er is zelfs sprake van afpersing wanneer onrechtmatige dwang wordt uitgeoefend om betaling te bekomen waar afperser daadwerkelijk recht op heeft. Zo kan een schuldeiser die onrechtmatig dwang uitoefent op zijn schuldenaar vervolgd worden voor afpersing (Cass., 08/09/2020, P.20.0273.N). Immers de geldsom waarvan betaling wordt afgedwongen maakt weliswaar een vorderingsrecht uit van de schuldeiser op het vermogen van de schuldenaar. De corresponderende geldsom zelf blijft echter alsnog “andermans goed”.
Zelfs indien een schuldeiser of een incassokantoor zou beschikken over een rechtsgeldige titel met betrekking tot het door hem nagestreefde voordeel, dan nog verliest dit voordeel zijn onrechtmatig karakter niet wanneer het door dwang of bedreiging wordt afgedwongen.
Dwang kan bestaan uit aanhoudende verontrusting, die in essentie de rust van de betrokkenen stoort eerder dan tot zuivere daden van invordering over te gaan. Zo kan een cascade van briefwisseling, inlichtingen die ingewonnen worden bij buren, herhaalde huisbezoeken, ongewenste telecommunicatie, het verschaffen van verkeerde informatie, verbaal of psychisch geweld als dwang of bedreiging worden aanzien.
De enkele omstandigheid dat een dader een rechtmatige aanspraak heeft op het goederen of op de tegoeden die hij door het plegen van een misdrijf beoogt te bekomen, volstaat niet om tot de afwezigheid van bedrieglijk opzet te besluiten en aldus het misdrijf valsheid in geschrifte (art. 193 e.v. Sw.), het misdrijf afpersing (art. 470 Sw.) diefstal (art. 461 e.v. Sw.) heling en oplichting (art. 496 Sw. te plegen.