Door de potpourri wetgeving worden de schendingen op de taalwet behandeld volgens de algemene regels van de nietigheidsleer van artikel 861 Gerechtelijk wetboek. Anders dan voorheen zal de rechter de schending van de taalwet slechts kunnen sanctioneren met nietigheid van de procedure wanneer de schending de van de taalwet de belangen van de partij schaadt die de exceptie van schending van de taalwet oproept. De schending dient aldus formeel door een partij ingeroepen en die dient dan nog eens haar belang bij de schending aan te tonen.
De oorspronkelijke taalwetten zijn er gekomen om paal en perk te stellen aan het vaste gebruik waarbij procedures in het Vlaamse landsgedeelte steevast in het Frans gevoerd werden.
Het ondenkbare gebeurde na meer dan 8 decennia taalwetgeving vrij kort na deze ondoordachte potpourri-wet, durfde een partij het aan een verzoekschrift in het Frans op te stellen voor het Antwerpse Hof van Beroep. Nadat de nietigheid werd opgeworpen werd de nietigheid door het hof in haar arrest van 16 oktober 2018 uitgesproken. De beroepsrechter stelt (terecht) op het eerste gezicht tegen de wet in, dat deze nietigheid ook ambtshalve door de rechter kan worden opgeworpen om de goede rechtsbedeling te waarborgen. Deze overweging kan van belang zijn om op basis hiervan de procedures op verstek gevoerd middels een andere taal dan de proceduretaal af te wijzen (net zoals kennelijk overdreven of ongegronde vorderingen (zoals bevestigd door het Hof van Cassatie en het grondwettelijk hof)), zonder de blinde inwilligingsplicht van de potpourri wetgeving te moeten volgen. Hoe kan de rechter immers een vordering gesteld in een andere taal dan deze die hij verondersteld is te kennen professioneel beslechten.
Sedert deze recente wetswijziging (bij de wet van 25 mei 2018, in werking sedert 9 juni 2018) van de wet van 25 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, waarbij de algemene nietigheidsleer (artt. 861 en 864 Ger.W.) op deze wet toepasselijk werd gemaakt, kan de rechter in principe de niet-naleving van de taalwetgeving niet meer ambtshalve opwerpen.
Niettemin dient de rechter in elk geval ambtshalve te waken over de goede rechtsbedeling.
Wanneer, de taal van de rechtspleging volledig miskend werd (bv. door de opstelling van een inleidende akte of een conclusie in een andere taal dan die van de rechtspleging, kan de magistraat onmogelijk op gepaste wijze kennisnemen van de argumenten van een partij, nu hij niet geacht kan worden deze taal in al haar juridische nuances te begrijpen. Zulks schaadt niet alleen de goede rechtsbedeling maar ook de rechten van verdediging van de wederpartij, zodat op die grond ambtshalve dient opgetreden te worden.
Het Grondwettelijk Hof heeft op 19 september 2019 (RW 2019-2020, 977) art. 40 van de Taalwet in Gerechtszaken, zoals vervangen door de wet van 26 mei 2018, vernietigd (GwH 19 september 2019, nr. 120/2109). Sinds de publicatie van dit arrest in het Belgisch Staatsblad op 10 oktober 2019 (BS 10 oktober 2019 (uittreksel), 93124) leiden miskenningen van het taalgebruik in gerechtszaken opnieuw tot een absolute nietigheid en niet langer tot een relatieve nietigheid.(P. Thiriar, Nietigheid taalwet gerechtszaken – je vais et je viens ..., RW 2019-2020, 522, zie ook: Jennifer GOOVAERTS, Een relatieve nietigheidssanctie in de Wet Taalgebruik Gerechtszaken: lost in translation, T.Strafr. 2020/1 – [2020/4], Jurabibliotheek).