In toepassing van het decreet d'Allarde van 2-17 maart 1791 (thans artikel II.3 van het Wetboek Economisch Recht) staat het eenieder vrij om naar goeddunken elke handel te drijven of eik beroep, bedrijf of ambacht uit te oefenen.
Deze bepaling, die zich verzet tegen een ongeoorloofde beperking van de vrijheid van handel en nijverheid, was van openbare orde.
Er is sprake van een ongeoorloofde beperking als het niet-concurrentiebeding een rechtmatig belang van de contractspartij aantast. De strekking van een niet-concurrentiebeding kan alvast niet zijn om de ondernemingsvrijheid van de schuldenaar aan te tasten door hem te beletten om te voorzien in zijn behoorlijk levensonderhoud.
Een beperking moet ingegeven zijn door een rechtmatig belang van de schuldeiser en proportioneel zijn door niet verder reiken dan noodzakelijk om dat rechtmatig belang te beschermen.
Een beding dat een onredelijke beperking van de concurrentie naar voorwerp, territorium of duur oplegt, is bijgevolg nietig.
Met betrekking tot de duur wordt een niet-concurrentiebeding als ongeoorloofd beschouwd als de duur langer is dan de tijd die de overnemer nodig heeft om zijn cliënteel te vormen of aan zich te binden.
Niet-concurrentiebedingen zijn gerechtvaardigd voor perioden van maximaal drie jaar wanneer de overdracht van de onderneming de overdracht van de klantentrouw in de vorm van zowel goodwill als knowhow omvat. Wanneer die bedingen uitsluitend op goodwill betrekking hebben, zijn zij voor perioden van maximaal twee jaar gerechtvaardigd.
Met betrekking tot de ruimte mag het conventioneel territorium niet verder gaan dan gebieden waar de vennootschap waarvan de aandelen worden overgedragen actief was/bewijst actief te zullen zijn.
Indien een overeenkomst of een beding strijdig is met een bepaling van openbare orde en bijgevolg nietig is, kan de rechter, indien een partiële nietigheid mogelijk is, de nietigheid, behalve wanneer de wet dit verbiedt, beperken tot het met deze bepaling strijdig gedeelte van de overeenkomst of beding op voorwaarde dat het voortbestaan van de gedeeltelijke vernietigde overeenkomst of beding beantwoordt aan de partijbedoeling.
De feitenrechter beschikt over een matigingsbevoegdheid door de nietigheid van het niet-concurrentiebeding te beperken tot de overschrijding van de toegelaten duur en de toegelaten ruimte.
De toepassing van de partiële nietigheid op een nietig contractueel beding vereist dat voldaan is aan de volgende drie cumulatieve voorwaarden: [1] een gedeeltelijke nietigheid moet mogelijk zijn; [2] de wet mag de toepassing van de partiële nietigheid niet verbieden, en [3] het voortbestaan van een gedeeltelijk vernietigd beding beantwoordt aan de bedoeling van de partijen.