DARGAUD-LOMBARD NV is een uitgever van strips. Begin jaren 2000 geeft zij een stripverhaal uit waarbij op de cover een sfeerbeeld staat van de wereldtentoonstelling 1958 met verwerking van het iconografisch logo van expo 58, zijnde de de sterpolygoon, weergegeven in spiegelbeeld.
Dit logo is van de hand van Lucien De Roeck, in het arrest afgekort als LDR, die de ontwerpwedstrijd won tot ontwerp van het logo van de expo.
De Expo-ster is een asymmetrische ster (sterpolygoon), die de vijf continenten voorstelt die vertegenwoordigd waren op de wereldtentoonstelling en die een wereldwijde humanistische boodschap wou uitstralen. De ster werd niet alleen op affiches gebruikt maar ook op trams, kleding van de hostesses, souvenirs. Tot vandaag wordt zij als icoon van de wereldtentoonstelling herkend. Ook de affiche voor de wereldtentoonstelling (waarop dit logo prijkt) werd door Lucien De Roeck ontworpen en ook deze affiche werd in de strip weergegeven. De rechtsopvolgers van Lucien De Roeck, Mevrouw ADR en e VZW Fonds LDR. stellen een vordering in tegen Dargaud-Lombard NV, wegens miskenning van hun rechten op het logo (de ster) enerzijds en het logo anderzijds met vordering tot schadevergoeding.
Het hof erkent dat de ster een bijzondere vormgeving heeft, middels de asymmetrische weergave van de verschillende benen en de uit het centrum getrokken kern van de ster een uitdrukking is van de eigen intellectuele schepping van de auteur. Het feit dat deze ster een stijluiting gesitueerd zou zijn in de zogenaamde Atomium of Expostijl gekenmerkt door verwijzing naar het Atomium en het futurisme, ontneemt niet de auteursrechtelijke bescherming.
Maar het Hof stelt vast dat die ster als een reproductie zou kunnen worden aanzien, aangezien dezelfde stervorm (weze het in gespiegelde vorm) voorkomt in een werk van de Spaanse schilder Miro aangeduid als "Constellation" gecreëerd tussen 1939 en 1941, dus voorafgaand aan de creatie van het logo.
In geval van voldoende overeenstemming tussen de originele elementen van beide werken (i.e het werk van Miró en het werk van de heer L.D.R.), dient de auteur (of zijn beweerde rechthebbenden) van het jongere werk het vermoeden van reproductie te weerleggen door aannemelijk te maken dat hij het eerdere werk niet kende of ervan redelijkerwijze geen kennis heeft kunnen krijgen. ADR en het Fonds LDR falen in deze bewijslast. Het hof wijst erop
• dat LDR niet alleen student maar eveneens actief als leraar aan de kunstscholen LA CAMBRE en SINT-LUKAS en er dus verondersteld mag worden dat de heer L.D.R. in deze hoedanigheid kennis had (of minstens kon hebben) van de werken van toonaangevende internationale kunstenaars.
• dat Miró een toonaangevende internationaal kunstenaar was hetgeen tot uiting komt in het feit dat hij wordt beschouwd als een voorbeeld van de kunstenaars van de COBRA-beweging.
De affiche geniet daarentegen wel auteursrechtelijke bescherming.
De samenstelling van de afzonderlijke onderdelen van de Affiche (zelfs indien een onderdeel auteursrechtelijke bescherming zou ontberen), de positionering van de verschillende afzonderlijke voorwerpen, de grootte van de verschillende onderdelen, het kleurpallet, de gebruikte typografie van de Affiche getuigen overduidelijk van een vrije, persoonlijke en creatieve keuze in het ontwerp.
Het hof erkent dat Mevrouw ADR als erfgenaam van LDR houder is van morele rechten. De morele rechten die de auteur of diens rechtsopvolgers mogen uitoefenen zijn het divulgatie-, het paternaliteits- (of vaderschaps-) en het integriteitsrecht. Deze rechten kunnen door de auteur worden overgedragen, maar niet door diens rechtsopvolgers.
Maar de loutere weergave van een werk houdt principieel geen schending van dit moreel recht in, noch slaagde Mevrouw ADR enige schending van dit moreel recht aan te tonen.
Het fonds LDR beroept zich op de schending van haar vermogensrechten, door gebruik van de affiche. Het hof stelt echter vast dat dit fonds de titularis van die vermogensrechten niet kan zijn, aangezien deze rechten toekomen aan het Commissariaat Wereldtentoonstelling.
Het logo was namelijk een inzending van LDR voor de door het commissariaat uitgeschreven wedstrijd. Artikel 11 van het wedstrijdreglement bepaalt dat het werk eigendom blijft van het Commissariaat Wereldtentoonstelling en dat deze het "zal kunnen reproduceren zoals het wil en dit onder welke voorwaarde ook". Vermeld artikel heeft betrekking op de vermogensrechten op het in te leveren werk en niet op het concrete ingediend/in te dienen exemplaar en heeft geen tijdelijk karakter. Uit dit artikel blijkt dat de heer L.D.R. (als winnaar van de wedstrijd) de vermogensrechten op zijn creatie heeft overgedragen aan het Commissariaat Wereldtentoonstelling en dit in zijn meest ruime zin. Door zijn deelname heeft de heer L.D.R. (conform artikel 16 van het wedstrijdreglement) de overdracht aanvaard.
De bedongen overdracht van auteursrechten wordt in conformiteit beschouwd met artikel 3 van de Auteurswet van 22 maart 1886.
Bijkomend probleem is de vaststelling dat Commissariaat Wereldtentoonstelling inmiddels is ontbonden. Deze ontbinding betekent echter niet dat de door de wedstrijd van weleer destijds overgedragen rechten terug zouden komen bij de rechtsopvolgers van LDR. Noch het wedstrijdreglement noch enig ander stuk houden immers enige overdracht in van het Commissariaat Wereldtentoonstelling aan de heer L.D.R.
Waar in eerste aanleg de eerste rechter enkel de vordering gegrond verklaarde zoals ingesteld door het Fonds LDR (slechts voor een bedrag van 1.000 euro in plaats van de gevorderde 25.000 euro), werd het hoger beroep zoals ingesteld door Mevrouw ADR en het Fonds LDR afgewezen en werd het incidenteel beroep ingesteld door Dargaud Lombard tot afwijzing van de vordering van het fonds toegekend.
Dargaud-Lombard won deze zaak en Mevrouw ADR en het Fonds LDR zagen hun vorderingen integraal afgewezen.