Na het openvallen van een nalatenschap heeft een erfgerechtigde in de regel een drievoudige erfkeuze: aanvaarden, verwerpen of aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving. In onderhavig geval gingen de wettelijke niet-reservataire erfgerechtigden over tot beneficiaire aanvaarding door middel van een verklaring ter griffie van de bevoegde rechtbank.
Het betreft een eenzijdige vormelijke rechtshandeling, waardoor de erfgerechtigde «erfgenaam» wordt en zodoende de eigendom van de nalatenschap verkrijgt met terugwerkende kracht en slechts is gehouden tot de betaling van de schulden en lasten van de nalatenschap ten belope van de waarde van de goederen die hij verkrijgt (art. 802, tweede lid BW; M. Storme en L. De Keyser, Notarieel familiaal vermogensrecht, Leuven, Acco, 2014, 153-154). Deze rechtshandeling strekt aan de zijde van de erfgenaam tot bescherming tegen een onbegrensde gehoudenheid tot betaling van de schulden en lasten van de nalatenschap, weliswaar met de gevolgen van dien.
Ingevolge de beneficiaire aanvaarding ontstaat er een afgescheiden vermogen (R. Dekkers en H. Casman, Handboek burgerlijk recht, IV, Huwelijksstelsels – Erfrecht – Giften, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 395, nr. 580).
Er vindt geen vermenging plaats van de nalatenschapsboedel met het patrimonium van de erfgenamen. Deze afscheiding van boedels werkt door t.a.v. zowel (1) de erfgenaam; (2) de nalatenschapsschuldeisers of de zogeheten «hereditaire schuldeisers», met inbegrip van de legatarissen als (3) de privé-schuldeisers van de erfgenaam (R. Dekkers en H. Casman, Handboek burgerlijk recht, IV, Huwelijksstelsels – Erfrecht – Giften, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 370-371, nr. 536 B).
Voor de erfgenaam heeft dit o.m. tot gevolg dat hij slechts is gehouden tot de passiva ten belope van de waarde van de goederen van de nalatenschap. Daarbij kan worden aangenomen dat de erfgenaam slechts met de goederen van de nalatenschap is gehouden tot het betalen van de schuldeisers van de erflater (P. Hofströssler en D. Leroy, «Enkele bedenkingen betreffende de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving» in W. Pintens, J. Du Mongh en C. Declerck (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, p. 329, nr. 3; R. Jansen, Beschikkingsonbevoegdheid, Antwerpen, Intersentia, 2009, p. 209-210, nr. 239).
Door de aanvaarding komt de erfgenaam aan het hoofd te staan van twee afgescheiden vermogens: enerzijds zijn eigen vermogen en anderzijds het afgescheiden nalatenschapsvermogen als vereffeningsbewind ten voordele van de schuldeisers en legatarissen (R. Dekkers en H. Casman, Handboek burgerlijk recht, IV, Huwelijksstelsels – Erfrecht – Giften, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 395, nr. 580).
T.a.v. de nalatenschapsschuldeisers ontstaat er van rechtswege een boedelscheiding (L. Bracke en P. Van Ooteghem, «De beneficiaire aanvaarding – Enkele beschouwingen bij een weinig voorkomende erfkeuze», T.Not. 1997, 334; E. Dirix, «Artikel 8 Hyp.W.» in Comm.Voor. 2011, p. 33-35, nr. 34).
Het afgescheiden boedelvermogen vormt hun exclusieve onderpand, onverminderd het recht om in voorkomend geval het patrimonium van een andere erfgenaam die zuiver heeft aanvaard uit te winnen en onder voorbehoud van regres op derden wegens aantasting van het onderpand. Dit boedelvermogen dient tot preferentiële voldoening van de schulden en lasten van de nalatenschap (P. Hofströssler en D. Leroy, «Enkele bedenkingen betreffende de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving» in W. Pintens, J. Du Mongh en C. Declerck (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, p. 330, nr. 4).
De privéschuldeisers kunnen hun rechten maar laten gelden op het aandeel dat aan de erfgenaam toekomt na betaling van alle schulden en lasten van de nalatenschap (art. 802 BW). De persoonlijke schuldeisers van de beneficiaire erfgenaam hebben immers niet meer rechten dan hun schuldenaar (R. Dekkers en H. Casman, Handboek burgerlijk recht, IV, Huwelijksstelsels – Erfrecht – Giften, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 395-396, nr. 582).
Dit vereffeningsbewind wordt beheerst door een aantal bijzondere regels. Als bewindvoerder wordt (in principe) de erfgenaam aangesteld die eigenaar is van de nalatenschap (E. Dirix en K. Broeckx, Beslag in APR, Mechelen, Kluwer, 2010, p. 115, nr. 146).
In art. 802 BW wordt bepaald dat de schuldeisers van de nalatenschap en de legatarissen bij voorkeur worden betaald uit de nalatenschapsgoederen boven de persoonlijke schuldeisers. Het betreft hier een louter «voorkeurrecht» en geen zakenrechtelijk «voorrecht» in de zin van art. 12 Hyp.W.
Het is de erfkeuze van een erfgenaam voor de beneficiaire aanvaarding die hier de preferentiële uitbetaling van de hereditaire schuldeisers tot gevolg heeft (P. Hofströssler en D. Leroy, «Enkele bedenkingen betreffende de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving» in W. Pintens, J. Du Mongh en C. Declerck (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, 331, voetnoot 21).
Om hun rechten te laten kennen, beschikken de nalatenschapsschuldeisers en de legatarissen over een termijn van drie maanden na de bekendmaking van de verklaring van beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap in het Belgisch Staatsblad (art. 793, tweede lid BW). Deze regel houdt voor de erfgenaam belast met het beheer van dit vereffeningsbewind een betalingsverbod aan de chirografaire schuldeiser of legataris in gedurende deze termijn van drie maanden (art. 808, eerste lid BW; R. Jansen, Beschikkingsonbevoegdheid, Antwerpen, Intersentia, 2009, p. 212-214, nr. 242).
De beneficiair aanvaardende erfgenaam staat derhalve als beheerder aan het hoofd van het vereffeningsbewind, met een verplichting tot rekening en verantwoording (art. 803 BW; M. Storme en L. De Keyser, Notarieel familiaal vermogensrecht, Leuven, Acco, 2014, 165 en 168). Gelet op dit doelgebonden bewind, beschikt de beneficiair aanvaardende erfgenaam over een louter functionele en bestemmingsgebonden bevoegdheid (R. Jansen, Beschikkingsonbevoegdheid, Antwerpen, Intersentia, 2009, p. 210-211, nr. 240).
Deze bevoegdheid komt uitdrukkelijk tot uiting mede in art. 808, eerste lid BW waarin de beschikkingsbevoegdheid van de beneficiair aanvaardende erfgenaam wordt beperkt door het instellen van een betalingsverbod aan de niet-bevoorrechte schuldeisers en legatarissen gedurende de in art. 793, tweede lid BW bedoelde termijn. Deze beschikkingsonbevoegdheid van de eigenaar-erfgenaam is onlosmakelijk verbonden met een fixatie van de rechten van de hereditaire schuldeisers op de boedel, die ontstaat op het ogenblik van het openvallen van de nalatenschap (art. 777 BW; R. Jansen, Beschikkingsonbevoegdheid, Antwerpen, Intersentia, 2009, p. 212-214, nr. 242).
Art. 808 BW is dan ook een toepassing van de paritas creditorum-regel of het gelijkheidsbeginsel bij samenloop van schuldeisers (behalve in geval van wettelijke redenen van voorrang) vervat in de artt. 8-9 Hyp.W. (L. Bracke en P. Van Ooteghem, «De beneficiaire aanvaarding – Enkele beschouwingen bij een weinig voorkomende erfkeuze», T.Not. 1997, 349; R. Dekkers en H. Casman, Handboek burgerlijk recht, IV, Huwelijksstelsels – Erfrecht – Giften, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 405-406, nr. 601; E. Dirix, «Artikel 8 Hyp.W.» in Comm.Voor. 2011, p. 33-35, nr. 34; P. Hofströssler en D. Leroy, «Enkele bedenkingen betreffende de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving» in W. Pintens, J. Du Mongh en C. Declerck (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, p. 330-331, nr. 4; D. Leroy, «Artikel 808 BW» in Comm.Erf. 2012, p. 2-3, nr. 1).
Indien de beneficiaire aanvaardende erfgenaam een bijzonder legaat uitkeert handelt deze met beschikkingsonbevoegdheid met de sanctie van de niet-tegenwerpbaarheid t.a.v. de nalatenschapsschuldeiser tot gevolg. De sanctie op het beschikkingsonbevoegde handelen is de niet-tegenwerpbaarheid van de bedoelde handeling.
Bovendien wordt door de voortijdige aflevering van het legaat vooraleer de schulden van de erflater (H. O.) werden voldaan, het algemeen rechtsbeginsel nemo liberalis nisi liberatus (niemand kan geldig geven, zolang hij moet betalen) geschonden (E. Dirix en R. De Corte, Beginselen van Belgisch Privaatrecht, XII, Zekerheidsrechten, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1999, p. 67-68, nr. 80; M. Storme en L. De Keyser, Notarieel familiaal vermogensrecht, Leuven, Acco, 2014, 171).
Krachtens art. 1024 BW is de legataris onder bijzondere titel niet gehouden tot betaling van de schulden van de nalatenschap, behalve de inkorting van het legaat en de vordering van de hypothecaire schuldeisers. Deze bepaling vormt een toepassing van voormeld algemeen rechtsbeginsel. In diezelfde optiek kan meer algemeen worden aangenomen dat de bijzondere legaten slechts worden geleverd of pro rata worden gereduceerd nadat alle nalatenschapsschulden zijn voldaan. Krachtens voormeld algemeen rechtsbeginsel wordt een voorrang aan de nalatenschapsschuldeisers toegekend, hoewel de bijzondere legataris over een zakelijk recht beschikt (Y.-H. Leleu, La transmission de la succession en droit comparé, Antwerpen, Maklu, en Brussel, Bruylant, 1996, p. 308-309, nr. 53).
Terwijl de beschikkingsonbevoegdheid ingevolge het in art. 808, eerste lid BW bedoelde verbod beperkt is tot de periode van drie maanden na de publicatie van de verklaring van aanvaarding van de nalatenschap (zij het met uitsluiting van de uitbetaling van de bijzondere en algemene voorrechten), bestrijkt voormeld algemeen rechtsbeginsel een onbeperkt temporeel toepassingsgebied.
In het kader van de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving wordt er in art. 809, eerste lid BW evenwel een tijdsbeperking aan dit algemeen rechtsbeginsel toegekend. Indien een schuldeiser zich aanmeldt na drie jaar te rekenen van de dag waarop de rekening is aangezuiverd en het overschot is uitbetaald, zal de legataris er niet langer toe gehouden zijn om deze schuldeiser te voldoen. De laattijdig handelde schuldeiser die niet alleen heeft nagelaten om zijn schuld binnen de gevraagde periode van drie maanden bekend te maken maar bovendien nadien ook nog drie jaar laat verstrijken, verbeurt het recht om de legatarissen te verontrusten (R. Dekkers en H. Casman, Handboek burgerlijk recht, IV, Huwelijksstelsels – Erfrecht – Giften, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 407, nr. 603).
De beneficiaire aanvaarding doet een toestand van samenloop ontstaan. De erfgenaam is belast met de vereffening en verdeling, met dien verstande dat de schuldeisers van de nalatenschap die binnen de in art. 793, tweede lid BW bedoelde termijn aangifte hebben gedaan, worden voldaan met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel en de wettige redenen van voorrang, en dat de legaten pas worden uitgekeerd nadat de schulden van de nalatenschap zijn vereffend. De uitkering van legaten voordat de schulden van de nalatenschap zijn vereffend, is niet tegenwerpbaar aan de schuldeisers. Indien het nog niet verdeelde actief onvoldoende is om hun schuldvordering te voldoen, beschikken zij over een verhaal op de legatarissen aan wie het legaat voortijdig werd uitgekeerd.