Samenvatting
De investering door de ene feitelijk samenwonende partner in de woning van de andere, die losstaat van de normale bijdrage in de lasten van de feitelijke samenwoning en minstens de normale bijdrageverplichting overstijgt, kan naargelang de omstandigheden van het geval een recupereerbare vermogensverschuiving zonder oorzaak uitmaken.
In tegenstelling tot het huwelijk en de wettelijke samenwoning bestaat er geen statuut met rechten en plichten voor partners die louter feitelijk samenwonen.
Zowel wat betreft hun persoonlijke verhouding als wat betreft hun vermogensrechtelijke verhouding speelt, bij gebrek aan specifieke contractuele regelingen, zonder meer het (aanvullende) gemeen recht.
Zij kiezen voor een niet-geïnstitutionaliseerde samenlevingsvorm met alle vrijheid, risico’s en gevolgen van dien. Tijdens de feitelijke samenwoning leggen de partners in onderling overleg een welbepaald bestedingspatroon aan de dag, waarbij het feitelijke gezin diverse huishoudelijke en aanverwante schulden moet dragen. Men mag van de partners verwachten dat zij, op basis van een tussen hen verondersteld solidariteitsgevoel, elk naar best vermogen en in verhouding tot hun financiële middelen bijdragen in de dagdagelijkse/periodieke kosten.
De vrijwillige uitvoering van deze natuurlijke verbintenis om bij te dragen in de lasten van het feitelijke gezin, zal latere vergoedingsaanspraken op dit stuk verhinderen. In zoverre kan een vordering tot terugbetaling van een gebeurlijke geldelijke meerinbreng niet slagen, zelfs al zou een duidelijk onevenwicht in de respectieve bijdragen voorliggen. Dergelijke vordering maakt enkel kans indien wordt bewezen dat de bedoelde (meer)uitgaven, gelet op het consumptiepatroon van de partners, de normale lasten van de feitelijke samenwoning hebben overschreden (Gent 12 februari 2015, T.Not. 2015, 851).
Voorts moet worden aangenomen dat de verarming van de ene partner de verrijking van de andere partner veroorzaakt en omgekeerd. De wederzijdse verarming en verrijking zijn gelinkt aan de affectieve relatie die hen verenigt en de noodzaak om het gewilde samenleven te bestendigen. Een vordering tot recuperatie onderstelt het bewijs dat de ene partner zich disproportioneel heet verarmd ten voordele van de andere partner terwijl veeleer zijn inkomsten/gelden werden aangewend bij uitgaven voor de lasten van de feitelijke samenwoning. Dergelijke vordering wordt vaak tegen gesproken doordat de andere partner zijn inkomsten/gelden evenmin (exclusief) voor zichzelf heet gehouden.
Feitelijk samenwonende partners bepalenzelf hoe zij elkaar helpen en bijdragen in de lasten van het samenleven. De solidariteitsverplichtingentussen de partners kunnen worden uitgevoerd door het vervullen van huishoudelijke taken en niet noodzakelijk door financiële bijdragen.
De rechtsgrond van de verrijking zonder juridische oorzaak/rechtvaardiging kan desnoods subsidiair worden aangevoerd niet alleen daar waar een andere rechtsgrond ontbreekt maar evengoed daar waar een andere rechtsgrond niet voorhanden blijkt en/of (gebeurlijk bij gebrek aan bewijs) faalt: de (prioritaire) aanvoering vaneen (uiteindelijk niet-bewezen) andere rechtsgrond(zoals de lening) impliceert als zodanig niet dat een (niet-bewezen) oorzaak wordt verbonden aan de vermogensverschuiving (Cass. 9 juni 2017,inzake met AR nr. C.16.0382.N; Ch. Declerck en V.Allaerts, “Grondslag en waardering van vergoedingsrechten en schuldvorderingen tussen partners Ontwikkelingen in 2011-2013”, in P. Senaeve Ontwikkelingen in 2011-2013”, in P. Senaeve e.a. (eds.), Themiscahier Personen- en Familierecht, Brugge, die Keure, 2015, 75, nr. 19; E. Goossens,“Kroniek familiaal vermogensrecht (2011-12): Samenwoningsvermogensrecht”, in W. Pintens en Ch. Declerck (eds.), Patrimonium 2012,Antwerpen, Intersentia, 2012, 50-51, nr. 75; B. Vanden Bergh, “Het subsidiaire karakter van de verrijking zonder oorzaak bekeken vanuit procesrechtelijke bril: de contouren verfijnd?”, noot onder Cass.5 september 2013, RW 2015-16, 944, nr. 6; vgl.Cass. 5 juni 2015, RW 2016-17, 225; Antwerpen20 mei 2015, RABG 2015, 1106; Antwerpen15 maart 2016, T.Not. 2016, 285).
Opdat verrijking zonder oorzaak met succes wordt ingeroepen, is vereist dat cumulatief aan viervoorwaarden is voldaan: (1) een verrijking van het ene vermogen, (2) een verarming van het andere vermogen, (3) een correlatief verband tussen deze verrijking en verarming en (4) het ontbreken vaneen geldige juridische oorzaak. Daarbij sluit het bestaan/de context van de affectieve (samenlevings)relatie tussen de verarmde en de verrijkte als zodanig de toepassing van de leer van de verrijking zonder oorzaak niet apriori uit (Gent 6 november 2014, T.Not. 2015, 845).
De oorzaak kan gelegen zijn in een wettelijke verplichting, een overeenkomst, een onrechtmatige daad, een gerechtelijke beslissing, de eigen wil van de verarmde of een natuurlijke verbintenis.
Op beide samenwoners rust de natuurlijke verbintenis om bij te dragen in de lasten van de feitelijke samenwoning. Enkel wanneer de uitgaven van de partners de normale lasten van de samenwoning overschrijden en zij dit kunnen bewijzen, kan er aanleiding zijn tot een verrijking zonder oorzaak (I. Samoy,“Investeren in andermans woning bij feitelijke samenwoning – In welke mate verhindert de natuurlijke verbintenis tot bijdrage in de lasten van de feitelijke samenwoning een vergoedingsaanspraak?”,in W. Pintens, J. Du Mongh en C.Declerck (eds.), Patrimonium 2008, Antwerpen,Intersentia, 279-285, nrs. 10-20).
Dit arrest werd vernietigd door het Hof van Cassatie in het arrest van 12 oktober 2018
Dit arrest stelt:
Het algemeen rechtsbeginsel van de verrijking zonder oorzaak vereist het gebrek aan oorzaak van zowel de verarming als de verrijking (1); de verarming is niet zonder oorzaak zodra zij haar oorsprong vindt in de behartiging van het eigen belang door de verarmde.