Bij overschrijding van het beschikbare erfdeel ingevolge giften door de erflater vindt inkorting plaats op basis van een fictieve boedel van de nalatenschapsgoederen, met aftrek van de schulden en toevoeging van de schenkingen.
De waarde van de geschonken goederen wordt geraamd volgens hun staat ten tijde van de schenking en hun waarde ten tijde van het overlijden.
Daarbij kan rekening worden gehouden met de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van het goed op voorwaarde dat deze voldoende zeker en niet hypothetisch zijn.
Geschonken goederen worden voor het vormen van de fictieve massa geacht het patrimonium van de erflater niet te hebben verlaten;
Voor de bepaling van de waarde mag aldus geen rekening mag gehouden worden met de waardeveranderingen die aan de begiftigde zelf toe te schrijven zijn, maar anderzijds dat al dan niet toevallige meer- of minderwaarden die niet hun oorsprong vinden bij de begiftigde zelf, wel in rekening moeten worden gebracht omdat die zich ook zouden hebben voorgedaan zo het goed het vermogen van de schenker niet verlaten had.
In die zin wel moet degelijk rekening worden gehouden met feit dat vastgoed het voorwerp kan uitmaken van een verkaveling in bouwgronden en aldus spectaculair meer waard is dan tijdens de schikking toen het nog niet verkavelde akkergrond was.
Het feit dat een hoeve na afbraak van de gebouwen kan worden verkaveld en aldus een aantal loten bouwgrond kunnen worden gerealiseerd, brengt mee dat de nieuwe waarde dient ingebracht als bouwgrond, mits verrekening van de kosten van afbraak en verkavelingsaanvraag, als zijnde de waarde die inherent is aan het onroerend goed nu “die zich ook zou hebben voorgedaan indien het goed gewoon in het vermogen van de schenker was gebleven.
Deze waarde is geenszins een zogezegde virtuele of mogelijke waarde die het onroerend goed in de toekomst mogelijkerwijze zou hebben of zou kunnen verwerven doch een inherente reële waarde die aan het onroerend goed toekomt.