De pauliaanse vordering is, vanuit een maatschappelijk belang, immers ingevoerd teneinde de inbaarheid door een schuldeiser van zijn vordering te beschermen tegenover een schuldenaar die geneigd is zijn verbintenissen te ontlopen door, al dan niet geveinsd, zijn insolvabiliteit te organiseren en waarbij deze een beroep doet op rechtshandelingen met derden teneinde zijn vermogen te verarmen of te laten verdwijnen, wat ertoe leidt dat de schuldeiser achter het net vist.
Indien een door de schuldeiser gewraakte transactie geen benadeling inhoudt, is deze niet pauliaans, zodat het bedrog (tweede subvoorwaarde) zelfs niet langer moet worden onderzocht.
Maatgevend voor de pauliaanse vordering is de benadeling van de schuldeiser.
De schuldeiser die een pauliaanse vordering instelt, moet het bewijs leveren dat hij door de gewraakte rechtshandeling die is ingesteld door zijn debiteur, schade lijdt of benadeeld is.
De benadeling bestaat in de vermindering (bemoeilijking) van de verhaalsmogelijkheden van de schuldeiser ten gevolge van de aangevochten handeling.
De benadeling van de schuldeiser dient bovendien rechtstreeks veroorzaakt te zijn door de aangevochten handeling (d.w.z. dat sprake moet zijn van een causale relatie).
Er is sprake van een mogelijke benadeling van de schuldeisers door de instemming van de schuldenaar met een schenking, omdat een schenking met toepassing van het oude art. 918 BW niet opgenomen wordt in de fictieve massa van de schenker nadat deze is overleden.
Een kleinere fictieve massa betekent ook een kleinere reserve (en een kleiner beschikbaar deel).
De zijdelingse vordering impliceert echter dat de insolvabele debiteur zelf reeds beschikt over een schuldvordering op een andere (derde) schuldenaar. Aan deze voorwaarde is niet voldaan wanneer de schuldenaar nog niet over de mogelijkheid beschikt om een vordering tot inkorting in te stellen. Bovendien kan de vordering tot inkorting pas worden ingesteld nadat de schenker is overleden en indien dan blijkt dat het beschikbaar deel van zijn nalatenschap is overschreden.
Inkorting kan slechts worden gevorderd indien de schenker is overleden (en nadat blijkt dat het beschikbaar deel van zijn nalatenschap is overschreden, c.q. de reserve is geschonden).
Bovendien kan slechts sprake zijn van een inkortingsvordering indien de reservataire erfgenaam de nalatenschap ook heeft aanvaard: wie als reservatair erfgerechtigde de nalatenschap verwerpt, verliest meteen ook zijn inkortingsrechten, omdat dit een attribuut is van de hoedanigheid van erfgenaamschap.
Deze verwerping is evenmin uitgesloten.
Bovendien zij opgemerkt dat het uitgangspunt luidt dat niemand (onder voorbehoud van pauliaanse correctieven welteverstaan) gedwongen kan worden een nalatenschap te aanvaarden: de tekst van art. 775 BW laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Ook erfonwaardigheid sluit reservataire aanspraken uit.
Ongekende («onzekere») factoren kunnen aldus de Pauliana verhinderen.
Het peilmoment waarop de benadeling moet bestaan, is (uiterlijk) het tijdstip waarop de rechter uitspraak doet over de pauliaanse vordering. Een kans op benadeling volstaat niet, zodat de schuldeiser zich niet kan beroepen op een pauliaanse vordering in de periode tussen het stellen van de gewraakte rechtshandeling en het ogenblik waarop de (mogelijke) benadeling intreedt.