Het Koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde bepaalt in artikel 21bis, fj1 het volgende:
De exploitant van een inrichting waar maaltijden worden verbruikt alsmede de traiteur die cateringdiensten verricht, zijn gehouden aan de belastingplichtige cf niet-belastingplichtige klant het kasticket uit te reiken bedoeld in het koninklijk besluit van 3o december 2oo9 tot het bepalen van de definitie en de voorwaarden waaraan een geregistreerd kassasysteem in de horecasector moet voldoen, voor alle handelingen die zij in de uitoefening van de economische activiteit verrichten en die verband houden met het verstrekken van maaltijden en dranken, al dan niet verschaft bij de maaltijd, met inbegrip van alle verkopen van spijzen en dranken in voormelde inrichting, wanneer de jaaromzet, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, met betrekking tot de restaurant- en cateringdiensten, met uitsluiting van de diensten die bestaan uit het verschaffen van dranken, meer bedraagt dan 25.000 euro.
Wanneer de exploitant beschikt over meerdere inrichtingen waar maaltijden worden verbruikt, worden de voorwaarden bedoeld in het eerste lid per inrichting beoordeeld.
Dit kasticket wordt uitgereikt op het tijdstip van de voltooiing van de dienst cf van de levering van de goederen en bevat onder meer de in artikel 2, punt 4, van voornoemd koninklijk besluit voorziene vermeldingen.
De verplichting tot uitreiking van dit kasticket eindigt op het tijdstip waarop de belastingplichtige zijn in het eerst lid bedoelde activiteit die bestaat uit het verrichten van restaurant- en cateringdiensten, definitief stopzet.
Zijn niet gehouden tot de uitreiking aan de klant van het in het eerste lid bedoelde kasticket:
1° de belastingplichtige die aan een eindconsument restaurant- en cateringdiensten verstrekt waarbij hij voor de totaliteit van zijn activiteit als verrichter van restaurant- en cateringdiensten een beroep doet op een onderaannemer die gehouden is het kasticket uit te reiken, op voorwaarde dat de belastingplichtige op geen enkele manier tussenkomt bij de voorbereiding van de maaltijden noch bij de aankoop van niet bereide voedingsmiddelen;
2° de belastingplichtige die gemeubeld logies verschaft als bedoeld in artikel 18, f 1, tweede lid, 1o°, van het Wetboek ten aanzien van het verschaffen van spijzen en dranken, voor zover deze worden opgenomen in de globale hotelrekening aan de gasten die er verblijven;
3° de belastingplichtige die een bedrijfsrestaurant uitbaat wanneer de volgende voorwaarden zijn vervuld:
a) de onderneming oefent een andere activiteit uit dan een activiteit met betrekking tot restaurant- en cateringdiensten;
b) het bedrijfsrestaurant is slechts toegankelijk voor personeelsleden van de onderneming en voor het personeel van een verbonden onderneming;
c) het bedrijfsrestaurant is slechts toegankelijk tijdens de werkuren van de onderneming."
Volgens eiseres is deze bepaling (en meer in het algemeen de regeling van de GSK's) in strijd met het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.
Uit artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet volgt dat alle belastingplichtigen die zich in eenzelfde toestand bevinden op dezelfde wijze moeten worden behandeld en belast. Dit verhindert echter niet dat bepaalde categorieën van personen fiscaal op een verschillende manier worden behandeld, op voorwaarde dat daarvoor een deugdelijke verantwoording bestaat. Die verantwoording moet onder meer voldoende in verband staan met de aard en het doel van de belastingheffing en moet worden getoetst aan de redelijkheid van de verhouding tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
Het gelijkheidsbeginsel verbiedt anderzijds dat categorieën van personen die in situaties verkeren die, vanuit het oogpunt van de bedoelde maatregel, wezenlijk van elkaar verschillen, op dezelfde wijze worden behandeld zonder dat daarvoor een redelijke grond voorhanden is. Indien de toepassing van de belasting leidt tot de gelijke behandeling van belastingschuldigen die zich niet in een vergelijkbare toestand bevinden, is het gelijkheidsbeginsel dus niet geschonden indien de gelijke behandeling berust op een objectief criterium en redelijk verantwoord is (vergelijk Cass. 10 december 2009, F.08.0020.N).
Bij de toetsing aan het gelijkheidsbeginsel moet dus worden nagegaan of de ingestelde ongelijkheid objectief is verantwoord en kennelijk en redelijkerwijze relevant is, gelet op de aard en het doel van de belasting. Daarbij is het de rechter niet toegestaan de wenselijkheid of de opportuniteit van een belasting te beoordelen.
Voor wat betreft het evenredigheidsbeginsel is er maar een schending wanneer de belastingregeling de redelijkheid te buiten gaat en voor de betrokkenen een onevenredig groot nadeel veroorzaakt.
De divers beroepen gericht tegen de regeling van het GSK beroepen werden afgewezen door de Raad van State (RvS 17 januari 2019, nr. 243.414; RvS 17 januari 2019, nr. 243.415 en RvS 17 januari 2019, nr. 243.416).
De Raad van State orordeelde dat er geen schending is van het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.
Het is van algemene bekendheid dat de horeca een fiscaal fraudegevoelige sector is (of dat minstens was voorafgaand aan de invoering van de "witte kassa") Om de winstmarge op peil te houden en tegelijkertijd de toename van de loonkost in te perken, zagen vele horecazaken zich genoodzaakt om hun toevlucht te nemen tot zwartwerk (vergelijk Parl.St. Kamer 2014-15, nr. 54-1297/1, p. 4-5). Door maatregelen te nemen die een fraudegevoelige sector viseren, wordt de doelstelling van de juiste heffing en fraudebestrijding bewerkstelligd. Deze bezorgdheid op zich volstaat om het onderscheid in behandeling te verantwoorden.
Rekening houdend met de doelstelling van het bestrijden van fraude, is de invoering van het GSK niet disproportioneel en is er geen schending van het evenredigheidsbeginsel. Bovendien heeft de wetgever begeleidende maatregelen ingevoerd zoals onder meer een lastenverlaging van 21 % naar 12%, de creatie van flexi-jobs en de verruiming van het aantal goedkope overuren. Er is geen aangetoond onevenwicht tussen de genomen maatregel en het beoogde doel.
Dat er in andere sectoren mogelijk ook fraude wordt gepleegd, verandert daar niets. Bovendien moet rekening gehouden worden met het legaliteitsbeginsel, waar uit volgt dat niemand zich kan beroepen op een onrechtmatig (fiscaal) gedrag van iemand anders.
Dat laatste betekent meteen ook dat M. zich niet kan beroepen op eventuele zwakheden in het systeem of mogelijkheden om het systeem te omzeilen. Dat er in de toekomst eventueel aangewezen is om de concrete toepassing van het systeem nog te verstrengen en/of mogelijke zwakheden uit het systeem te verwijderen, verandert niets aan het feit dat het huidige systeem evenredig is met het beoogde doel.
Het risico op ontwijking belet bovendien niet dat de overheid een afweging mag maken tussen de voor- en nadelen van een veralgemeende invoering van het verplichte kassasysteem. De overheid beschikt hierbij over de nodige appreciatiemarge. Bovendien kan de overheid controleren of degenen die niet onder het systeem vallen, geen misbruik maken.•
De uitzondering voor de belastingplichtige die gemeubelde logies verschaft, is verantwoord. De hoofdactiviteit van een dergelijke belastingplichtige bestaat immers in een andere activiteit dan restaurant- en cateringdiensten. Dit is geen willekeurig onderscheid. Bovendien werd als voorwaarde gesteld dat het verschaffen van spijzen en dranken wordt opgenomen in de globale hotelrekening aan de gasten die er verblijven.
Ook de hoofdactiviteit van een bedrijf dat een bedrijfsrestaurant heeft, is niet restaurant en cateringdiensten. En bovendien werd ook deze uitzondering aan voorwaarden gekoppeld. Ook deze uitzondering is dus verantwoord.
Voor wat de caféhouders die alleen drank en voorverpakte snacks verkopen geldt eveneens dat zij geen restaurant- en cateringdiensten verstrekken. En bovendien kunnen zij niet genieten van de btw-verlaging van 21 naar 12 %. Ook het onderscheid met deze caféhouders is dus verantwoord.
Ook zaken waar men maaltijden enkel kan afhalen en niet ter plaatse verbruiken, zijn te onderscheiden van zaken waar men dat wel kan doen (en waar er een andere manier van bediening is). Dit is geen willekeurig onderscheid.