De in de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet vervatte regels met betrekking tot de gelijkheid van de Belgen en de niet-discriminatie inzake belastingen schrijven voor dat alle belastingplichtigen die zich in eenzelfde toestand bevinden op dezelfde wijze moeten worden belast. Dezelfde regels staan er evenwel niet aan in de weg dat een verschillende fiscale behandeling wordt ingesteld ten aanzien van bepaalde categorieën van personen, in zoverre daarvoor een deugdelijke verantwoording bestaat. Die verantwoording moet onder meer voldoende in verband staan met de aard en het doel van de belastingheffing en moet worden getoetst aan de redelijkheid van de verhouding tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
Het gelijkheidsbeginsel verbiedt anderzijds dat categorieën van personen die in situaties verkeren welke, vanuit het oogpunt van de bedoelde maatregel, wezenlijk van elkaar verschillen, op dezelfde wijze worden behandeld zonder dat daarvoor een redelijke grond voorhanden is. Indien de toepassing van de belasting leidt tot de gelijke behandeling van belastingschuldigen die zich niet in een vergelijkbare toestand bevinden, is het gelijkheidsbeginsel dus niet geschonden indien de gelijke behandeling berust op een objectief criterium en redelijk verantwoord is (cf Cass. 10 december 2009, AR F.08.0020.N).
Bij de toetsing van het gelijkheidsbeginsel komt het er derhalve niet op aan om na te gaan of iedereen gelijk behandeld wordt maar wel of de ingestelde (on)gelijkheid objectief is verantwoord, alsook kennelijk en redelijkerwijze relevant, gelet op de aard en het doel van de belasting. Daarbij is het de rechter niet toegestaan om de wenselijkheid of de opportuniteit van een vrijstelling van de belasting te beoordelen.
Bij de toetsing van het gelijkheidsbeginsel dient te worden onderzocht of de belastingplichtige die de strijdigheid aanvoert, in concreto wordt gediscrimineerd door de vestiging van een belasting omdat hij deel uitmaakt van een categorie die op verschillende wijze wordt belast terwijl hij zich in eenzelfde toestand bevindt als een andere belastingplichtige.
De objectieve en redelijke verantwoording voor een verschillende behandeling kan worden afgeleid uit de aard zelf van de gemaakte differentiatie of uit de context van de belastingverordening of van het bijhorende dossier op grond waarvan de provincie besliste tot de invoering van de belasting.
Wanneer de verantwoording niet expliciet vermeld is in de aanhef of de tekst van de belastingverordening of in de stukken van het dossier, moet de rechter nagaan of de door de stad tijdens de procedure aangevoerde verantwoording kan worden afgeleid uit de aard van de gemaakte differentiatie of gedragen wordt door de context van de belastingverordening of van het bijhorende dossier (cf Cass. 3 september 2015, TFR 2016, afl. 494, 92).
Een louter financieel motief kan niet verantwoorden waarom er een verschillend tarief moet zijn voor een bepaalde categorie.
De draagkracht van de belastingplichtigen die niet hard wordt gemaakt is geen verantwoording voor fiscaal onderscheid.
Het essentiële belang van bepaalde bedrijven voor de voedselvoorziening voor de bevolking is geen criterium gezien er een hele resem essentiële bedrijven zijn.
Stellen dat teloorgang van land- en tuinbouwbedrijven zou leiden tot ellende en armoede is geen onderbouwde stelling.
Hoe de dreiging van sociale onrust en het risico van een globale instabiliteit kan verantwoorden waarom land- en tuinbouwbedrijven van een verlaagd tarief dienen te genieten is een raadsel poneren.